Verkiezingen 2003: op de valreep Job Cohen kandidaat-premier

Na de val van kabinet-Balkenende I haalde Wouter Bos in de peilingen steeds meer zetels. Zoveel zelfs, dat de partij op de valreep met een kandidaat-premier moest komen, omdat Bos had gezegd zelf in de Kamer te zullen blijven. De PvdA was uiteindelijk de grote winnaar: de partij ging van 23 naar 42 zetels. In een interview in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2003 blikte Wouter Bos terug op deze periode.  Hieronder een verkorte versie van dit interview.

‘Ik stelde mij kandidaat als partijleider, in de zomer van 2002, met de bedoeling een paar jaar oppositie te gaan voeren en tegelijkertijd de partij te vernieuwen, zowel de inhoud als de organisatie en de cultuur. Veel mensen ontraadden mij de kandidaatstelling door erop te wijzen dat de periode tot aan de volgende verkiezingen te lang was; ze zeiden: “Dan ga je kapot in de oppositie.” Eén van de lessen die men meende te hebben geleerd van de verkiezingscampagne van 2002 was dat je een leider het beste kort voor de verkiezingen kon lanceren. Maar deze redenering klopt niet helemaal. Alsof Fortuyn niet al veel langer aanwezig was in de samenleving, via zijn columns met name. Ik vond het een erg Haagse gedachte om Fortuyn te zien als een plotseling fenomeen. En bovendien zou de nieuwe leider van de PvdA ook een volgende keer weer direct gekozen worden; daarmee verviel de mogelijkheid om te “ regelen” dat je kort voor de volgende verkiezingen naar voren wordt geschoven. […]

Ik was de overtuiging toegedaan dat ik wat kon betekenen voor de partij en voor het land, en als je dat zo voelt, dan moet je je ook gewoon kandidaat stellen. Ik betwijfelde bijvoorbeeld of het gevoel van urgentie dat de wijze van politiek bedrijven moest veranderen, wel automatisch zou blijven bestaan. Ik wilde ernaar streven dat gevoel van urgentie vast te houden. Bovendien, de druk op mij om mij kandidaat te stellen was groot; ik had immers ongehoord veel voorkeurstemmen gehad, ik geloof 120.000, en dat voor iemand van buiten de top drie én geen vrouw. Niemand kon toen nog voorzien dat het zó snel mis zou gaan met Balkenende I en dat er dus nieuwe verkiezingen zouden komen. […]

Ik wilde het dualisme een nieuwe impuls geven. Ik heb afstand genomen van het automatisme dat een lijsttrekker tevens kandidaat is voor het minister-presidentschap. De vraag die nu natuurlijk volstrekt open blijft is hoe het in de praktijk zou hebben gewerkt; hoe zou het gegaan zijn als de Partij van de Arbeid de grootste was geworden, de premier had geleverd en haar politiek leider in de Kamer was gebleven? […]

Ik denk dat er een aantal objectieve ontwikkelingen zijn, in de samenleving en in het politieke bedrijf, die het mogelijk maken om eens na te denken over de vraag of de politiek wel toekomstbestendig is georganiseerd. Het allerbelangrijkste daarbij is volgens mij de snelheid waarmee ontwikkelingen in de wereld zich voordoen. Dat betekent dat de inhoud van een verkiezingsprogramma aan de vooravond van de verkiezingen al grotendeels achterhaald is. Ik zal het sterker zeggen: de band tussen wat er in een verkiezingsprogramma staat en wat er uiteindelijk aan beslissingen wordt genomen, is bijna weg.

Dat heeft mij ervan overtuigd dat vastigheid in ons tijdsgewricht alleen nog gelegen kan zijn in personen; de vraag is of kiezers vertrouwen hebben in de persoon die beslissingen moet nemen op het moment dat de werkelijkheid is veranderd. De kiezer moet dan wel weten vanuit welke waarden en beginselen een politicus opereert, want dat geeft houvast. Het is overigens ook de reden waarom ik mijn aanvankelijk cynisme over nut en noodzaak van beginselprogramma’s ben gaan relativeren; beginselen moeten meer houvast bieden naarmate omstandigheden sneller veranderen. Overigens niet alleen door die snelheid van ontwikkelingen, maar ook door het toenemen van het aantal zwevende kiezers en de invloed van de media, wordt de persoon en de persoonlijkheid steeds belangrijker in het aantrekken van kiezers. Als dat nou een objectief gegeven is, dan doe je er goed aan om je systeem daar dan ook wat meer op in te richten.

Het was ook niet gemakkelijk te volharden in het besluit om als partijleider in de Kamer te blijven terwijl de PvdA in de peilingen alsmaar bleef stijgen. In de laatste week voor de verkiezingen heb ik die keuze om niet voor het premierschap te gaan, elke dag opnieuw moeten maken; ik stond onder grote druk om mijn mening te veranderen. En het heeft de PvdA waarschijnlijk ook een paar zetels gekost. Of ik er nooit spijt van heb gehad? Nou, hooguit dat ik af en toe denk: goh, ik was heel dicht bij de vraag of ik minister-president van Nederland wilde worden. Ik weet niet helemaal zeker wat ik aan me heb laten voorbijgaan, maar dat is meer een romantische, melancholische spijt. Nee, echt spijt heb ik niet.’

Carla van Baaien en Willem Breedveld, ‘De passie moet terug in de politiek. Interview met Wouter Bos over de periode na Fortuyn’, Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2003, p. 128-135.