Zijn Europese partijen wel politieke partijen?

Sinds 2003 erkent Europese wetgeving Europese politieke partijen. Daarmee werden de Partij van Europese Socialisten (PES), de Europese Volkspartij (EVP) de Alliantie van Liberalen en Democraten in Europa (ALDE) en de Europese Groene Partij (EGP) formeel erkend. Een aantal Nederlandse partijen is bij Europese partijen aangesloten: GroenLinks bij de EGP, het CDA bij de EPP, D66 en de VVD bij ALDE en de PvdA bij de PES.

De ambitie van de Europese wetgever en de realiteit gaan niet altijd hand in hand. Zo is het vanuit wetenschappelijk opzicht een serieuze vraag of wat door de Europese wetgeving een politieke partij wordt genoemd wel een politieke partij is. De politicoloog Ruud Koole definieerde  in zijn proefschrift een politieke partij als “een georganiseerde groep, voorzien van een officiële benaming, die als zodanig kandidaten stelt voor verkiezingen van openbare functies.”

Europese partijen nemen niet deel aan verkiezingen: nationale partijen stellen kandidaten voor de Europese verkiezingen, die per lidstaat plaatsvinden. De nationale partijen voeren onder hun eigen naam campagnes voor hun kandidaten en stellen verkiezingsprogramma’s op waar de parlementariërs uitvoering aan geven. De parlementariërs van dezelfde partij sluiten zich aan bij de eurofracties, die weer gelieerd zijn aan europartijen. Europese politieke partijen voldoen zo niet aan de definitie van Koole voldoen. In de geschiedenis zijn er ook andere ‘partijen’ geweest die zich lastig verhouden tot de klassieke definitie van Koole, zoals de negentiende-eeuwse kaderpartij. Uit de analogie tussen deze Europese partijen en deze kaderpartijen, die zoals iedere historische analogie imperfect is,  kunnen we meer leren over de toekomst van Europese partijvorming.

Er zijn, ideaaltypisch, twee verschillende manieren waarop partijen kunnen ontstaan: partijen kunnen gevormd worden door parlementariërs die het eens zijn over de belangrijkste politieke kwesties, die voor hun herverkiezing afhankelijk zijn van hun eigen kiesvereniging. Naast de fractie bestaat er een federatief verband van onafhankelijk opererende kiesverenigingen. Dit zijn negentiende-eeuwse kaderpartijen. De Liberale Unie is op deze manier gevormd en ook de Christelijk-Historische Unie lijkt hier sterk op.

Partijen kunnen ook gevormd worden door mensen die willen toetreden tot het parlement en een partijorganisatie opbouwen met als doel om hun leden verkozen te krijgen. Dit zijn negentiende-eeuwse massapartijen. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij is hier het voorbeeld van.

Voor een deel loopt hoe de negentiende-eeuwse kaderpartij georganiseerd was gelijk op met de huidige Europese partijen: de partijen organiseren gelijkgestemde parlementariërs. De verkiezingen van kandidaten wordt georganiseerd door onafhankelijke organisaties op een lager niveau, namelijk de nationale partijen bij de Europartijen en kiesverenigingen bij de negentiende-eeuwse kaderpartij.

De wortels van huidige partijen als de VVD en het CDA ligt (deels) in zulke negentiende-eeuwse kaderpartijen. De huidige VVD en CDA lijken niet meer op hun voorgangers uit de negentiende eeuw: kandidaatstelling en campagnevoering ligt op het nationale niveau. Dit proces is geleidelijk gegaan, maar een cruciaal jaar hierbij is 1917: de invoering van het proportionele kiesstelsel. Sindsdien hebben de besturen van nationale partijen grip op de kandidaatstelling. Het partijbestuur stelt in grote lijnen de kandidatenlijst vast. Alhoewel de liberalen en de Christelijk-historischen geprobeerd hebben de centralisering van besluitvorming te voorkomen, zorgde de nieuwe institutionele omgeving voor een verschuiving van de macht van de lokale kiesvereniging naar het partijbestuur.

Als er Europese kieslijsten ingevoerd worden of een direct verkozen Europese president, dan zal binnen Europese partijen de macht ook verschuiven: weg van nationale partijen naar de Europese partij. De Europese partijen zullen aan relevantie winnen.

Toch gaat het te ver om te stellen dat omdat  Europese partijen geen grip hebben op kandidaatstelling, deze partijen irrelevant zijn. Ik denk dat België het tegendeel hiervan toont. Hier zijn partijen georganiseerd langs taalkundige én politieke scheidslijnen. Er zijn geen Belgische partijen. Kandidaatstelling en campagnes vinden op het Waalse en Vlaamse niveau plaats. De Vlaamse en Waalse parlementariërs van dezelfde partijfamilie, zijn in aparte fracties georganiseerd: de Waalse socialistische PS en de Vlaamse socialistische SP.A vormen aparte fracties. Maar op het Belgische niveau moet er bestuurd worden. Omdat er geen systeem-brede partijen zijn (al hebben ze maar een coördinerende rol), is dit ingewikkeld: verschillen in electorale competitie tussen Vlaanderen en Wallonië en een gebrek aan samenwerking op het nationale vlak tussen partijen uit dezelfde partijfamilies ondermijnen de regeerbaarheid van het land.

December 2012

Simon Otjes is wetenschappelijk onderzoeker aan het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen.