Een conservatief scheepje op de progressieve golven

maandag 28 mei 2018, Hans Rodenburg

Traditiegetrouw zorgen jubilea van historische jaartallen voor een reeks aan beschouwingen over de grote invloed die het jaartal op onze samenleving heeft gehad. Ook de verjaardag van mei ’68 wordt dit jaar aangegrepen om het belang te betogen van het jaar waarin Nederland transformeerde van een traditioneel landje naar een progressieve voorloper.

Te midden van alle herdenkingsretoriek lijkt echter vaak te worden vergeten dat 1968 voor Nederland helemaal niet zo’n waterscheiding is geweest. Terwijl de studenten in Amerika, Duitsland en Frankrijk streden voor verandering, beleefde ons eigen land in de woorden van historicus Hans Righart ‘een betrekkelijk rustig jaartje’. De uiteindelijke Nederlandse versie van de studentenrevoltes, die een jaar later plaatsvond, was ook niet zo spectaculair. Ondanks de onrust die de studenten veroorzaakten met hun bezetting van universiteiten en hogescholen, viel het revolutionaire elan van de acties nogal mee. Toen de Amsterdamse gemeente besloot dat het allemaal wel mooi was geweest met de Maagdenhuisbezetting lieten de studenten zich gewoon naar buiten voeren. Terwijl een deel van de studenten vrijwillig naar buiten wandelde, werd de rest rustig naar buiten getild, hoewel studenten wel klaagden dat hun billen bij het wegdragen de trap waren afgestuiterd.

‘Verend opvangen’

Dat de revolutie in Nederland niet echt wilde vlotten wordt vaak geweten aan het centrumrechtse kabinet-De Jong, dat te midden van de voor die tijd toch aanzienlijke onrust het hoofd koel hield en zijn hele termijn van 1967 tot 1971 gewoon uitdiende. Door middel van de befaamde tactiek van het ‘verend opvangen’, wat vooral inhield dat er niet repressief maar meegaand werd opgetreden, wist het kabinet de angel uit de maatschappelijke onrust te halen. De meeverende strategie, die onder de vroegere duikbootkapitein Piet de Jong werd ingezet, kwam niet uit de lucht vallen. Bij het aantreden van het kabinet had Nederland namelijk zijn ‘1968-moment’ eigenlijk al beleefd. In ‘65 en ‘66 hadden de happenings van provo, het ‘rookbomhuwelijk’ van Beatrix en Claus, de anti-Vietnamdemonstraties en het Amsterdamse Bouwvakoproer de bestuurlijke elite de duidelijke les geleerd dat repressief optreden meestal averechts uitwerkte. Vandaar dat de regering zich voornam om vooral pragmatisch te reageren op uitdagingen van het gezag en de roep om vernieuwing.

Tegen de studentenacties voor meer medezeggenschap werd dan ook terughoudend opgetreden. Het kabinet weigerde in te grijpen bij de bezetting van de Tilburgse hogeschool, en het Maagdenhuis werd pas ontruimd toen studenten de boel begonnen af te breken. In reactie op de medezeggenschapseisen leidde Onderwijsminister Gerard Veringa bovendien in hoog tempo de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) door de Kamer, qua medezeggenschap één van de meest vergaande wetten in Europa. Ook op andere thema’s van maatschappijvernieuwing en modernisering leek het kabinet voortvarend te werk te gaan. Pornografie en softdrugs werden gedoogd, het werd legaal om onder de 21 jaar homoseksuele contacten te hebben en ook de vrije verkoop van voorbehoedsmiddelen werd gelegaliseerd.

Duiven en haviken

Ondanks deze vernieuwende prestaties moet de progressiviteit van het kabinet-De Jong toch niet worden overschat. Uit het werk dat het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis over de kabinetsperiode heeft geschreven blijkt dat de confessioneel-liberale regeringsploeg sterk verdeeld was tussen ‘duiven’ en ‘haviken’, waarbij de tweede groep herhaaldelijk bepleitte de rebelse jongeren harder aan te pakken. Wat betreft de vergaande medezeggenschapsverruiming van minister Veringa, blijkt dat er eigenlijk al ver voor de studentenprotesten consensus was over de noodzaak van universitaire democratisering. Hier was dus weinig vooruitstrevends aan.

Ook de andere vernieuwingen van het kabinet verliezen hun progressieve glans als ze wat beter worden bekeken. In de meeste kwesties ging de regering pas akkoord als veranderingen simpelweg onontkoombaar leken. Pornografie werd bijvoorbeeld gedoogd omdat het op zo’n grote schaal werd geconsumeerd dat het verbod gewoon niet meer te handhaven was. Toch bleef het kabinet de legalisering van pornografie blokkeren. Wat betreft homoseksualiteit, accepteerde de regering seksuele contacten onder 21 jaar omdat een overgrote Kamermeerderheid het verbod discriminerend vond. Het bleef echter weigeren om belangenorganisatie COC te erkennen omdat deze getrouwde mannen zou verleiden hun huwelijk te schenden. De vrije verkoop van voorbehoedsmiddelen werd tenslotte vooral ingegeven door wetsvoorstellen die al onder voorganger Cals waren ingediend. Daarnaast probeerden regeringspartijen ARP en een deel van de KVP-fractie nog tevergeefs de voorstellen in te perken door de verkoop via condoomautomaten te verbieden.

Terugkijkend lijkt enige waardering toch wel op zijn plaats voor de tolerante houding van het kabinet tegenover de rebelse jongeren en progressieve hervormingsvoorstellen. Desondanks bleef het kabinet-De Jong niet veel meer dan het was: een conservatief schip op de golven van een progressieve tijdsgeest.

 

Meer weten over het kabinet-De Jong? Zie de publicatie van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis: Polarisatie en Hoogconjunctuur. Het kabinet-De Jong 1967-1971.

https://www.boomgeschiedenis.nl/product/100-2837_Polarisatie-en-hoogconjunctuur

Deze bijdrage stond in