Zijn de koeien al binnen?

maandag 30 maart 2020, 13:00, Jan Schinkelshoek

Het kwam me op een stevige uitbrander te staan.

Al weer wat jaren geleden - begin jaren’90 - moest ik als directeur communicatie van het Ministerie van Justitie meedoen aan een crisisoefening. Onder auspiciën van het Landelijke Coördinatie Centrum, een voorloper van de hedendaagse crisisstaf op nationaal niveau, was een Nationaal Voorlichtingscentrum opgericht dat, zoals de naam al zegt, in geval van crisis de communicatie namens de overheid moest organiseren. Dat stond indertijd in de kinderschoenen. Al werden van tijd tot tijd de communicatiedirecteuren van de ministeries opgetrommeld om te oefenen. Lacherig, melig meldden we ons op een geheime plek in Den Haag.

Een van die droogzwemoefeningen betrof - hoe voorspelbaar - een dreigende ‘meltdown’ van de kerncentrale in Borssele. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat ik publiekscommunicatie als opdracht kreeg toegewezen. Hoe informeer je Zeeuwse omwonenden - en bereid je de rest van Nederland voor? Naar mijn gevoel improviseerde ik een aardig, samenhangend communicatieplan. Maar bij de evaluatie werden me de oren bewassen: ik was vergeten de boeren te manen als de wiedeweerga de koeien binnen te halen…

Crisiscommunicatie is een vak apart. Zeker voor ‘Den Haag’, dat de handen al vol heeft aan communicatie in gewone tijden. Laat zich een pak zeep, een hypotheek of een smartphone gemakkelijker ‘verkopen’ dan beleid, een crisis stelt eisen aan bestuurders waarop Haagse politici niet worden geselecteerd. Je moet iets hebben van een IJzeren Hein die er niet voor terugschrikt om, desnoods tegen je eigen crisisstaf in, je eigen weg te gaan. En er ook de ruimte voor te nemen.

Een crisis werpt bestuurders op zich zelf terug.

Het grootste probleem van een crisis is dat je je d’r niet goed op kunt voorbereiden. Natuurlijk liggen er allerlei plannen, blauwdrukken en scenario’s klaar. Wie doet wat - als het zo ver is? Maar het biedt niet meer dan schijnzekerheid.

Wat een crisis tot een crisis maakt, is dat het onvoorspelbaar is. Van te voren weet je niet wat er gebeurt, hoe erg het is, waar het toeslaat en - niet het minst belangrijk - hoe de reacties zullen zijn. Crisiscommunicatie is meer, veel meer dan het blussen van een brand, het afsluiten van een geïmplodeerde kerncentrale of het bestrijden van een virus. Het is vooral alle mensen er om heen - van medewerkers tot buitenstaanders, van boeren met de aangrenzende weilanden tot oudere burgers - te laten zien dat ‘je’ de zaken in de hand hebt. Je moet vertrouwen verdienen.

Ja, minister-president Rutte kan het. Zijn ‘tv praatje’ [zoals hij het noemde] was een voorbeeld van hoe het moet. Op een goed moment trof hij een goede toon met een goede boodschap.

In het begin van de coronacrisis was het zoeken en tasten geweest: een beetje lacherig, relativerend. Geen handen schudden, om vervolgens wel zelf de hand van de RIVM-baas te drukken, ‘we kunnen wel tegen een stootje.’ Maar dankzij zijn politieke intuïtie gooide de premier het na een week over een andere boeg. Niet zo onheilspellend als z’n voorganger Den Uyl bij de oliecrisis [‘Die tijd komt nooit meer terug’] en niet zo relativerend als z’n verre voorganger Colijn in de jaren voor de oorlog [‘Ga u rustig slapen’].

Het gaat steeds om de juiste toon, de goede balans.

Crisiscommunicatie, niet alleen die van overheidswege, heeft de neiging in het ene of het andere uiterste te vervallen. Of men probeert de ernst van de zaak weg te poetsen, of het wordt veel te zwaar aan. Dat is geen verwijt: meestal weten bestuurders het zelf ook niet. Zeker kort na de uitbraak van een crisis is het vooral gissen.

Dat speelt natuurlijk niet alleen regeringen parten. Ook bedrijven of instellingen kampen bij een crisis met dit soort onzekerheden. Maar voor ‘Den Haag’ weegt het veel zwaarder. Niet alleen omdat het een nationale blikvanger is, maar ook omdat in een democratie als de Nederlandse politiek en bestuur ‘van iedereen’ zijn. Iedereen staat er bij, iedereen kijkt er naar, het gaat over iedereen en iedereen heeft er een mening over. Dat wordt vergroot, soms zelfs uitvergroot, door het parlement. Een minister heeft zich, ook midden in de crisis, te verantwoorden tegenover de Tweede Kamer - onder het toeziend oog van het publiek.

Voor crisiscommunicatie bestaan allerlei ‘wetten’. Wie wel eens een training heeft gevolgd, krijgt die goedbedoelde adviezen voorgeschoteld. Wees zichtbaar, Laat geen vacuüm ontstaan, Weet wat je te melden hebt, Ga niet speculeren, Wees klip en klaar, Voer een strakke regie. Maar - en dat zeggen die adviseurs er meestal niet bij - crisiscommunicatie is vooral improviseren. Aanvoelen hoe het ligt, gevoel ontwikkelen voor onbestemde signalen, inspelen op onverwachte wendingen, op je intuïtie durven vertrouwen, moed opbrengen om de vaak over- of zelfs weggeorganiseerde crisishandboeken ter zijde te leggen - en je eigen weg te gaan.

Dat is al evenmin een sterke kant van ‘Den Haag’, zoals ik bij een andere crisisoefening ervaarde.

Dat was rond de eerste Golfoorlog [1991]. Weer organiseerde het nationale crisiscentrum een oefening, een oorlogsoefening, eentje met een serieuze ondertoon. Op een onbekend moment zouden we worden gebeld. Een bepaald codewoord - helaas vergeten - was het signaal dat we onmiddellijk naar het geheime crisiscoördinatiecentrum moesten komen. Dat telefoontje kwam midden in de nacht. Ik trok de deken nog eens over me heen.

Rond een uur of negen liep ik onverstoord het departement binnen - om opnieuw de wind van voren te krijgen. Waarom had ik mijn plicht verzaakt?

‘Onderweg naar het crisiscentrum werd ik door een granaat getroffen…’

Verblufte gezichten.

‘Ja, dat was onderdeel van de oefening. Dat was om jullie improvisatievermogen te testen…’

Ondanks die fraaie smoes ontkwam ik niet aan een nieuwe uitbrander.

Jan Schinkelshoek, hoofdredacteur van De Hofvijver, was directeur communicatie/voorlichting van het Ministerie van Justitie [1990-1994].

Deze bijdrage stond in