Koninkrijk der Nederlanden: 200 of 60 jaar?

Wytze van der Woude

Er zijn tal van historische redenen waarom de viering van het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden vraagtekens oproept. Zo besteeg de eerste Koning van Nederland niet in 1814, maar in 1806 de troon (Lodewijk Napoleon, de ‘broer van’). En voert de huidige Grondwet niet terug op die van 1814, maar op die van 1815 (na de toetreding van de Belgen). Een aan deze kant van de Atlantische Oceaan weinig gehoorde vraag is waarom we in 2014 niet het 60-jarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden vieren.

Sinds 1954 heeft de term ‘Koninkrijk der Nederlanden’ een staatsrechtelijk wezenlijk andere betekenis gekregen dan daarvoor. In het kader van de door de VN voorgestane dekolonisatiebeweging van na de Tweede Wereldoorlog, kwam in dat jaar het ‘Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden’ tot stand. Oorspronkelijk geldend als de staatsstructuur waarbinnen de landen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen een plaats vonden, is dit Koninkrijk der Nederlanden sinds 10 oktober 2010 een verbond tussen vier – in beginsel autonome – landen: Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten. De drie andere overzeese eilanden met een binding aan Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius, de zogeheten ‘BES-eilanden’) hebben een zodanig kleine bevolkingsomvang dat van autonomie niet echt sprake kan zijn. Deze eilandgebieden zijn dan ook onderdeel geworden van het land Nederland als bijzondere openbare lichamen (een soort bijzondere gemeente). Hierdoor zijn 60 jaar geleden feitelijk twee ‘Nederlanden’ ontstaan: het land Nederland zoals wij ons dat meestal voorstellen (hoofdzakelijk aan de oostzijde van de Atlantische Oceaan) en het Koninkrijk der Nederlanden.

Dat wij desondanks in 2014 niet op grote schaal het 60-jarig bestaan van het Koninkrijk vieren, heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de tamelijke desinteresse bij ‘Europese’ Nederlanders voor dergelijke staatsrechtelijke subtiliteiten. Voor inwoners van de andere landen van het Koninkrijk ligt dat overigens gevoelig anders.

Dat is voor een belangrijk deel verklaarbaar doordat tussen Nederland en het Koninkrijk der Nederlanden wel een juridisch verschil bestaat, maar nauwelijks een feitelijk verschil. Wie ‘out of the blue’ de vraag moet beantwoorden wie de minister-president van het Koninkrijk der Nederlanden is, kijkt de vraagsteller meestal betrekkelijk blanco aan, om zich vervolgens enigszins gegeneerd te realiseren dat dat gewoon Mark Rutte is. De organen van het Koninkrijk der Nederlanden zijn namelijk over het algemeen gewoon de Nederlandse organen, hier en daar aangevuld met leden uit ‘de West’. Zo bestaat de Raad van ministers van het Koninkrijk uit de Nederlandse ministers plus 3 Gevolmachtigde ministers (1 uit elk overzees land). Op grond van het Statuut kunnen deze Gevolmachtigde ministers de besluitvorming in de ministerraad proberen te beïnvloeden, maar uiteindelijk kunnen zij daarin worden overstemd. Bij wetgeving die voor het gehele Koninkrijk moet gelden treedt het Nederlandse parlement op als parlement, zij het wederom aangevuld met de Gevolmachtigde ministers, die wel spreekrecht, maar geen stemrecht hebben. De parlementen overzee mogen niet veel meer dan hun zienswijze kenbaar maken, waarvan echter door het Nederlandse parlement afgeweken kan worden.

‘Europese’ Nederlanders weten doorgaans weinig van dit Koninkrijk der Nederlanden, omdat zij er zelden mee geconfronteerd worden. Het zou echter weinig empathisch vermogen moeten vergen om te realiseren dat zulks niet geldt voor alle inwoners van ons Koninkrijk. Vanuit Aruba Curaçao en Sint-Maarten beredeneerd is de verhouding met het Koninkrijk immers een andere. Vanuit deze landen is het Koninkrijk een voornamelijk door Nederlandse organen en personen bemande overheidslaag die deze landen op belangrijke punten de wet op kan leggen.

Dat zij hiermee akkoord gaan, heeft te maken met een soort onuitgesproken compromis, dat altijd aan het Statuut ten grondslag heeft gelegen: de overzeese landen van het Koninkrijk hebben binnen het Koninkrijk weinig te zeggen, onder de voorwaarde dat het Koninkrijk binnen deze landen weinig te zeggen heeft.

Het laatste deel van dit compromis is sinds 2010 echter duidelijk veranderd. Het Koninkrijk der Nederlanden (lees dus feitelijk: Nederland) beschikt tegenwoordig over een groter arsenaal aan ingrijpende toezichtsbevoegdheden dan voorheen en blijkt de afgelopen jaren ook vaker dan voorheen bereid deze uit de kast te trekken. In veel gevallen is daarvoor overigens veel te zeggen. Niettemin, als de ene helft van het compromis aan verandering onderhevig is, zou het 60-jarig bestaan van dit Koninkrijk wellicht ook te baat moeten worden genomen de andere helft nog weer eens kritisch tegen het licht te houden.

Dit artikel verscheen in 'De Hofvijver' nr. 36 d.d. 25 november 2013.