Geleerd huldeblijk

dinsdag 23 december 2014, 10:31, analyse van Prof.Dr. Joop van den Berg

Onlangs heeft een commissie onder voorzitterschap van prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert haar evaluatie uitgebracht van de kabinetsformatie 2012, de eerste waarbij de Tweede Kamer de regie heeft overgenomen van de Koning[1]. De Tweede Kamer had om zulk een evaluatie gevraagd. Naast staatsrechtgeleerde Bovend’Eert maakten de parlementaire historici, prof.dr. C.C. van Baalen en dr. A van Kessel van de commissie deel uit. Het werd aldus een volledig Nijmeegse onderneming, want alle drie zijn daar werkzaam.

Onomkeerbaar proces

Belangrijkste conclusie van het drietal is dat de Tweede Kamer, door het initiatief naar zich toe te trekken, een onomkeerbaar besluit heeft genomen. De terugval naar een scenario waarbij alsnog de Koning weer de formele leiding zou nemen in het proces van formatie is, zo zegt de commissie, afgesloten. Tijdens de formatie alsnog naar de Koning terug gaan zou hem in een uitgesproken politieke positie manoeuvreren en dat moet als onwenselijk worden beschouwd. De Kamer heeft A gezegd, het zal nu het hele alfabet moeten afwerken. Ook als het proces veel ingewikkelder wordt dan in 2012 is er geen weg meer terug.

De commissie Bovend’Eert heeft grondig historisch en staatsrechtelijk werk geleverd. Daarmee heeft zij op haar manier bijgedragen aan de onomkeerbaarheid van wat door de Kamer in 2012 is gestart. Dat begon weliswaar met een door de Kamer nogal slonzig geformuleerd reglementsartikel[2], maar daarna zijn Kamervoorzitter Verbeet en griffier Biesheuvel ermee aan de slag gegaan. De essentiële acht dagen na de verkiezingen en tot de beëdiging van de nieuwe Kamer waren immers niet geregeld in art 139a, maar beide vrouwen hebben ervoor gezorgd dat juist die eerste dagen de goede stappen werden gezet op weg naar succes. Wat daarvoor nodig is geweest, wordt nauwkeurig beschreven in de evaluatie van Bovend’Eert en de zijnen.

Zij menen in hun rapport dat vastleggen van die eerste dagen in het reglement niet nodig is; dat kan beter worden overgelaten aan de beoordeling door de dienstdoende voorzitter van de Tweede Kamer (en de fractievoorzitters). Het kan zijn  dat de drie daarin gelijk hebben, maar helemaal zeker ben ik daar niet van. Het tempo werd er nu onder andere in gehouden door de lijsttrekkers Rutte en Samsom, die voordat Nederland na de verkiezingsdag wakker werd, al hadden afgesproken hoe het moest beginnen: met Henk Kamp als verkenner van een coalitie VVD-PvdA. Of het altijd zo vlotjes zal verlopen?

Na de bespreking van de gang van zaken in 2012 gaat het Nijmeegse drietal uitvoerig maar verhelderend in op een aantal thema’s zoals de positie van de Tweede Kamervoorzitter, de Koning, de (in)formateurs en de Eerste Kamer. Daarop volgt nog enig klein grut, zoals een mogelijke vergoeding voor een van buiten gekomen informateur en de publieke zichtbaar making van diverse fasen in de formatie. (De formatie is ook een antropologisch evenement van vaste rituelen en decors, die de rol van diverse personages duidelijk moeten maken. Daar hebben de drie auteurs gelijk in.)

Niet alles is even belangrijk om hier te bespreken, maar een paar saillante inzichten zijn wel de moeite van vermelding waard.

Parlementarisering en politisering

‘Parlementarisering’ van de formatie betekent onvermijdelijk politisering en dat houdt het gevaar in dat (kleine) minderheden in de Kamer niet voldoende bij de formatie worden betrokken. In 2012 viel dat mee, maar het hoeft niet altijd mee te vallen.

Voorts is in 2012 de traditie doorbroken dat formeren langzaam elimineren is: het zich geleidelijk ontdoen van potentiële coalitiepartners. Er werd aanstonds gekozen, wat voor het tempo grote voordelen heeft gehad maar ook gekwetste zielen (SP, D66) heeft achtergelaten.

De Kamervoorzitter kan een belangrijke en nuttige rol spelen, mits hij of zij zich strikt beperkt tot een procedurele rol. (Was dat niet ook al de rol van de Koning, althans de laatste twintig jaar?)

De commissie concludeert met enig recht dat de Koning een volgende keer beter en vooral stelselmatiger dient te worden geïnformeerd. Hij is immers deel van de regering en hij mag dus weten hoe het andere deel, de ministerraad, tot stand komt. Daarover is nu al weer gemekkerd door Alexander Pechtold, politiek leider van D66. Ten onrechte: men mag hopen dat de Kamer de krampachtigheid van 2012 jegens de Koning achter zich laat.

Aan de informateur(s) worden geen termijnen gesteld van ofwel verplichte beëindiging van hun werk (zoals in Israël) of verplichte rapportage aan de Tweede Kamer. Er wordt op het inzicht van de informateur vertrouwd. Dat vertrouwen is een beetje vermetel: wie breekt het werk af van de informateur die niet van ophouden weet?

De Eerste Kamer

De Eerste Kamer wordt in het rapport in zoverre recht gedaan, dat er fijntjes op wordt gewezen dat oud-voorzitter Fred de Graaf wel degelijk heeft gewaarschuwd dat er in de Eerste Kamer meerderheden moesten worden verworven voor wetsvoorstellen en dat dit het beste kon door die meerderheden al in de Tweede Kamer te vormen. Zoals het nu dus gebeurt, maar pas na vallen en opstaan. Voor het overige luidt de terechte conclusie van het drietal dat de Tweede Kamer formeert en niet de Eerste. Het sluit aan bij de doctrine, al door premier Drees in 1951 geformuleerd.

Eigenaardig is, dat de commissie Bovend’Eert wel vragen opwerpt over de positie van de Eerste Kamer als zodanig, maar niet over het nut van informateurs naast formateurs. Waar zij haar vingers ook niet aan wenst te branden is de vraag, wat er moet gebeuren bij een kabinetscrisis. Ook dan moet er geformeerd worden, maar onder gans andere omstandigheden. Dat vraagstuk wordt nogal gemakkelijk in het rapport (op p. 37) weg geschreven. Sowieso worden meer pertinente vragen met zorg ontweken: intellectueel niet helemaal bevredigend maar waarschijnlijk wel getuigend van politieke wijsheid.

Het rapport van de commissie Bovend’Eert is aldus een geleerd huldeblijk van drie wijzen uit het oosten geworden aan oud-voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet en de griffier van de Tweede Kamer, Jacqueline Biesheuvel-Vermeijden.

Dit huldeblijk is geheel verdiend.

Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is emeritus hoogleraar aan de Universiteiten van Leiden en Maastricht en oud-lid van de Eerste Kamer. Hij is fellow van het Montesquieu Instituut.

 

[1] Kamerstukken II, 33 410, Kabinetsformatie 2012, Nr. 72. Brief van de commissie evaluatie kabinetsformatie 2012

[2] J.Th.J. van den Berg, Epiloog: het nieuwe artikel 139a, in Idem (red.), Koning, Kamers, kabinetsformatie. Instituties en conventies bij de coalitievorming in Nederland, Den Haag: Montesquieu Instituut, 2012, 79 vv.