Eén kabinet voor de prijs van twee

Een jaar na de vreemdsoortige kabinetsformatie van 2010 zijn wij erachter dat wij ook een vreemdsoortig kabinet hebben. Natuurlijk wisten wij bij het aantreden van het kabinet-Rutte dat als het om vraagstukken zou gaan die niet waren opgenomen in het gedoogakkoord tussen VVD, PVV en CDA, het kabinet op de steun van andere partijen in de Kamer zou zijn aangewezen. Wij wisten toen ook al dat dit het sterkst het geval zou zijn bij de internationale politiek en het Europese beleid.

Maar ja, dachten wij toen nog naïef, echt belangrijke kwesties van zulk karakter zouden waarschijnlijk niet dagelijks langs komen. Het had zelfs wel wat, het akkoord over de politiemissie naar Kunduz in Afghanistan bij voorbeeld tussen de liberale premier en de net verkozen Groen Linkse fractievoorzitter Jolande Sap. De PVV vond het weliswaar flauwe kul, maar taalde er ook verder niet naar. Voor het overige werkte het kabinet al spoedig met de betrekkelijk vaste en stabiele steun van de PVV.

Het vreemdsoortige karakter van de coalitie werd duidelijker, toen bleek dat het bezuinigingsbeleid van dit kabinet op zwaarder verzet bij de niet tot de coalitie behorende partijen stuitte dan in jaren het geval was geweest. Links is duidelijk verlegen met de aanpak van het kabinet, dat gekozen heeft voor veel bezuinigingen van op zichzelf relatief kleine omvang maar met maximaal schadelijke uitwerking op alles wat de progressieve partijen lief is: zorg, welzijn, cultuur, media en wetenschap. Wat hun bereidheid tot steun op het internationale en Europese terrein er niet gemakkelijker op maakte.

Nu blijkt de Europese besluitvorming aan de orde van de dag te zijn – veel meer ongetwijfeld dan vorig jaar aangenomen – en over essentiële zaken te gaan, de houdbaarheid van de euro voorop. Daar staat de PVV niet schouderophalend bij, maar waarschuwt en dreigt zij. De steun van diezelfde linkse partijen die het overigens zwaar te verduren hebben, heeft het koppel Rutte en De Jager dus hard nodig en ook dagelijks. Al was het maar omdat de Europese integratie tegen wil en dank grote sprongen voorwaarts maakt.

Oppositie voeren is, als het om Europa gaat, normaal gesproken betrekkelijk zinloos maar ook schadelijk voor de positie van Nederland. Zonder oppositie en kritiek kan het echter evenmin, omdat het kabinet althans in zijn retoriek zo eurosceptisch te keer gaat – vooral de minister van Financiën manifesteert zich als een niet ongevaarlijke druktemaker - dat het op de feiten slonzig is geworden en in Europees verband aan gezag verliest. Dus moet het zich voortdurend in de Tweede Kamer komen verantwoorden en verliest het ook in eigen land aan gezag naar twee kanten: bij de gedogende partij die als een havik kijkt naar elke misslag en bij de Europees gezinde partijen, die met slonzigheid en prestigeverlies onmogelijk tevreden kunnen zijn.

De premier doet het graag voorkomen alsof wij met zijn gezelschap twee kabinetten voor één prijs hebben gekregen, een voor het binnenland en een ander voor het buitenland. Het ziet er echter naar uit dat wij een jaar na de formatie één kabinet voor de prijs van twee hebben. Niet alleen moeten telkens verschillende blokken van partijen te hulp schieten; zij worden daar zelf niet echt gelukkiger van.

Behalve de PVV dan, want die hoeft niets te verantwoorden. 

J.Th.J. van den Berg, augustus 2011