Zal het helpen?

Onvrede over de vertegenwoordigende democratie en middelen om die weg te nemen, zijn uitgangspunten van de Staatscommissie parlementair stelsel. Zij lijkt oplossingen vooral - niet uitsluitend - te willen zoeken via bekende wegen, zoals de gekozen formateur, het bindend correctief referendum en het terugzendrecht voor de Eerste Kamer. Dat blijven interessante opties, waarop in de komende weken collega-columnist Van den Berg en ik nader zullen ingaan. Vraag is echter - wat mij betreft - of de oplossingen echt een algemener gevoel van onvrede kunnen wegnemen.

Een deel van de kiezers is al zeker een kwart eeuw ontevreden. Niet over het stelsel, maar over het beleid. Bij alle acht Tweede Kamerverkiezingen sinds 1994 waren er enorme electorale verschuivingen, waarbij met name de regeringspartijen soms fors verloren. Alleen in 1998 deden die partijen het goed, al verloor D66 toen tien zetels. In 2002 verloren de regeringspartijen 41 zetels, in 2010 21 (en inclusief PvdA 24) en in 2017 37. En vrijwel steeds was er fors verlies voor zeker één van de partijen: het CDA in 1994 en 2010 20, de LPF in 2003 18, de PvdA in 2002 22 en in 2017 29, de VVD in 2002 14 en in 2017 acht. Evenzeer was er grote winst voor een oppositiepartij, die even snel weer verloren ging. Dat gold voor D66 (in 1994 winst 12, in 1998 verlies 10), LPF (nieuw in 2002 met 26, in 2003 verlies 18), SP (in 2006 winst 16, in 2010 verlies 10) en PVV (in 2010 winst 15, in 2012 verlies 9).

En deze onvrede is bepaald niet Nederlands. In Frankrijk was er naast de groei van het Front National opkomst van een nieuwe, tegen de gevestigde partijen gerichte beweging van Macron, in Duitsland groeide AfD, in Groot-Brittannië ontstond na twee verkiezingen bijna een impasse en was er de uitkomst van de Brexit. In Spanje kwamen Ciudadanos en Podemos op. Italië, Zweden en Tsjechië zagen een groei van populistische partijen. En in de Verenigde Staten was er de verkiezing van Trump tot president. Onvrede is 'stelsel-onafhankelijk' en in belangrijke mate inhoudelijk. Kiezers vinden dat de zorg te duur wordt, managers te hoog worden beloond, dat er te veel asielzoekers komen, dat integratie onvoldoende van de grond is gekomen, dat grote bedrijven te veel worden ontzien, dat er te veel voedselbanken zijn of dat 'de macht' van de EU te groot is. Globalisering en europeanisering hebben tot - onvermijdelijk - verlies van nationale soevereiniteit geleid. De samenleving is complex geworden en er is een overvloed aan informatie. Politiek is minder ideologisch en meer pragmatisch geworden.

Incidenten en Haags gedoe bepalen steeds meer het beeld. Er is een gevoel dat klachten en problemen niet serieus genoeg worden genomen, laat staan worden aangepakt. Het 'gewone' parlementaire werk is echter vrijwel onzichtbaar. Kamerleden zouden verder onbekend en onbereikbaar zijn. Maar laat nu het tegendeel het geval zijn. Vroeger moest je hopen dat een brief aan de Tweede Kamer op de goede plek kwam. Tegenwoordig is ieder Kamerlid direct per e-mail bereikbaar en ben je voor de vraag wie onze Kamerleden zijn niet meer afhankelijk van de aanschaf van een boekje, maar kun je dat online vinden. Hoeveel burgers nemen de moeite om naar openbare debatten met politici te gaan, hoeveel willen participeren in partijen? Het ledental van belangenbehartiger bij uitstek, de vakbond, was nog nooit zo laag... Ligt dat aan 'het stelsel'?

Kiezers zijn niet per se ontevreden over het stelsel en zijn zelfs, zoals de Staatscommissie terecht opmerkt, zeer tevreden over de evenredige vertegenwoordiging, maar er is wel onvrede over beleid en over de wijze waarop winnende oppositiepartijen meestal onmachtig bleken. In 2006 was er grote winst van de SP, maar die partij was niet in staat om regeermacht te verwerven, deels doordat andere partijen dat tegenhielden, deels door eigen onwil. In 2010 leidde de gedoogconstructie van de PVV niet tot de resultaten waarop haar kiezers hadden gehoopt (nog afgezien van een reeks van affaires) en in 2017 bleef GroenLinks na tien zetels winst buiten het kabinet. Ook daarbij was de inhoud echter bepalend.

Vraag is dus of systeemwijzigingen echt zullen helpen. Eens in de drie of vier jaar een bindend referendum houden zal dat niet doen en dat geldt evenmin voor een constitutioneel hof of het verlagen van de voorkeursdrempel. Bovendien geldt dat aan iedere wijziging ook negatieve kanten zitten. Je kunt de Eerste Kamer een terugzendrecht verlenen, maar dat betekent dan mogelijk dat de electoraal minder gelegitimeerde Eerste Kamer nog meer macht krijgt ten opzichte van de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer. Deze kanttekeningen betekenen niet dat de voorstellen van de Staatscommissie moeten worden 'geprullebakkeerd' (om een uitspraak van Remkes uit 2002 te citeren), maar vraag is wel of ze het kernprobleem aanpakken. Als dat überhaupt al mogelijk is.

Deze column is de eerste uit een reeks die collega Van den Berg en ik wijden aan de tussenrapportage van de Staatscommissie parlementair stelsel.