Europeanisering constitutionele ordening in Nederland geruislozer dan in Duitsland

De voortschrijdende Europese integratie heeft belangrijke gevolgen voor de nationale constitutionele orde, zoals de verhouding tussen regering en parlement of de positie van de rechterlijke macht. De wijze waarop met het proces van europeanisering wordt omgegaan verschilt echter per lidstaat, wat mede kan worden verklaard vanuit de verschillen in constitutionele tradities. Dit bleek tijdens de conferentie ‘National Constitutional Perspectives on European Integration: The Netherlands and Germany’, die op 24 en 25 februari 2011 plaatsvond in Maastricht. De conferentie werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut Maastricht in samenwerking met het Duitsland Instituut Amsterdam.

Tijdens de conferentie, die ruim 90 deelnemers trok, bespraken wetenschappers, rechters, ambtenaren en studenten uit binnen- en buitenland de effecten van Europese integratie op de nationale constitutionele stelsels in Nederland en Duitsland. Daarbij was met name aandacht voor de constitutionele positie van de Europese Unie, de invloed van de rechterlijke macht en de rol van nationale parlementen. Naast de juridische ontwikkelingen werd ook gekeken naar de praktische betekenis van Europa in het dagelijks werk van rechters, politici en ambtenaren.

Uit de verschillende presentaties bleek dat er op het punt van Europese integratie belangrijke verschillen bestaan tussen Nederland en Duitsland. In Duitsland is de positie van de Europese Unie in relatie tot de nationale rechtsorde met enige regelmaat onderwerp van constitutioneel debat, zo betoogde Prof. Marcus Höreth (Universiteit Bonn), waarin eurovriendelijkheid gepaard lijkt te gaan met euroscepsis. In dit debat speelt het Duitse grondwettelijke hof een hoofdrol, zoals recentelijk nog bleek in haar uitspraak omtrent het Verdrag van Lissabon. Hoewel het hof hiermee een belangrijke bijdrage levert aan het Europese debat, constateerden verschillende sprekers dat het onderwerp ‘Europa’ hierdoor in Duitsland wel sterk gejuridiseerd is. Bovendien speelt de vraag of het hof, zoals in haar Lissabonuitspraak, zich soms niet teveel op het terrein van de politieke instellingen begeeft.

In Nederland verliep de europeanisering vanuit constitutioneel oogpunt veel geruislozer. De open houding ten opzichte van het Europese en internationale recht die al sinds het prille begin van de Europese eenwording in de Grondwet is verankerd en het ontbreken van een constitutioneel hof spelen daarbij een rol. Bovendien, zo stelde Prof. Monica Claes (Universiteit Maastricht), kent Nederland een constitutionele traditie waarin de grondwet door politici en wetenschappers veelal als een rustig bezit wordt gezien.

In de Nederlandse rechtspraak, zo betoogde Prof. Erhard Blankenburg (Vrije Universiteit), vindt in vergelijking met Duitsland dan ook nauwelijks fundamentele discussie over de verhouding tussen de Europese en de nationale rechtsorde plaats. De discussie over Europa bevindt zich vooral in het politieke domein, waar de toon van het debat de afgelopen jaren sterk veranderd is. Volgens Dr. Gerhard Hoogers (Rijksuniversiteit Groningen) houden Nederlandse rechters zich wel degelijk bezig met de verhouding tussen het Europese en het nationale constitutionele recht. Wel is hun juridische argumentatie op belangrijke punten onduidelijk en oppervlakkiger van aard dan die van Duitse rechter. In de dagelijkse praktijk benadert de Nederlandse rechter de Europese rechtsontwikkeling vooral pragmatisch, zo stelde Ruud Winter (College van Beroep voor het Bedrijfsleven), maar daarmee niet afwachtend. In beleggingstermen kan de Nederlandse rechtspraak in het algemeen zelfs als ‘voorzichtig offensief’ worden omschreven.

Evenals de rechterlijke macht geven ook de nationale parlementen in beide landen op hun eigen wijze vorm aan hun rol op het Europese toneel. Sinds het Verdrag van Lissabon is hun positie stevig verankerd in het Europese bestel. Het nieuwe ‘early warning system’ biedt mogelijkheden voor nationale parlementen om in een vroeg stadium invloed uit te oefenen op Europese besluitvorming. De eerste ervaringen lijken erop te wijzen dat de Duitse Bundesrat en Bundestag op verschillende wijze naar dit instrument kijken, zo liet Dr. Philipp Kiiver (Universiteit Maastricht) zien. Prof. Leonard Besselink (Universiteit Utrecht) besprak de rol van het Nederlandse parlement en constateerde dat de Staten-Generaal zich in het algemeen nog niet echt lijkt te zien als onderdeel van de Europese orde. Een van de mogelijke oorzaken daarvan is het grote verloop van Kamerleden, met name in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer lijkt zich daarentegen wat beter bewust van haar rol in Europees verband.

Al met al, zo concludeerde Prof. Bruno De Witte (Universiteit Maastricht) in zijn slotoverwegingen, lijken veel ontwikkelingen op het terrein van Europese integratie het gevolg van beslissingen die lang geleden zijn genomen. In die zin is er sprake van zekere ‘path dependency’. Nationale constitutionele omstandigheden zijn daarbij van belang en op dat punt vertonen Nederland en Duitsland grote verschillen. Toch moet de invloed van het constitutionele recht ook niet worden overschat. Zo bleken Duitse politici ondanks de soms vrij sceptische houding van het constitutionele hof toch lange tijd een pro-Europese houding te kunnen aannemen.