Arabische lente blijkt Europese nachtmerrie

Hylke Dijkstra en Sophie Vanhoonacker

Europees buitenlands beleid beleeft een annus horribilis. Ruim een jaar na de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon blijkt de Europese Unie niet in staat om enige regie te voeren in de nabuurstaten. De omwenteling in Tunesië kwam als een volstrekte verrassing. De rol van Europa in Egypte was marginaal. Over Libië zijn de lidstaten sterk verdeeld. President van Rompuy en Lady Ashton, de respectievelijke voorzitters van de Europese Raad en de Raad Buitenlandse Zaken  staan erbij en kijken ernaar. Als het op gevoelige kwesties aankomt, voeren de individuele lidstaten, en met name de grote landen, nog steeds het hoge woord. Hun boodschap is echter niet altijd gelijkluidend.

Frankrijk speelt, om te beginnen, een dubieuze rol. Nadat de minister van buitenlandse zaken, Michèle Alliot-Marie, haar kerstvakantie in Tunesië had doorgebracht zag President Sarkozy zich genoodzaakt het kabinet te hervormen. Met de aanstaande verkiezingen heeft Sarkozy alle reden om daadkrachtig uit de bus te komen. Diplomatie werd het eerste slachtoffer. Geheel unilateraal – zonder enige consultatie met partners – erkende Frankrijk de door de rebellen opgerichte Nationale Libische Raad. Voor Frankrijk was er geen weg meer terug. De kolonel moest weg.

De Britse diplomatie was iets genuanceerder. Prime Minister Cameron sprak echter in een vroeg stadium reeds over militair ingrijpen. Voor zijn beurt. De problemen rond de vervroegde vrijlating van een Libische ongeneesbare Lockerbie verdachte zorgde voor binnenlandse druk. De clandestiene evacuatie van vele Britse staatsburgers maakte de situatie er niet beter op. Het Verenigd Koninkrijk trok met Frankrijk op bij de VN. Beiden ruzieden vervolgens over militair leiderschap.

De meest verrassende houding was die van Duitsland. Het land onthield zich van stemming in de VN Veiligheidsraad over resolutie 1973 en besloot vervolgens zijn militaire eenheden uit de Middellandse Zee terug te halen. Het gebrek aan een duidelijke end state, een traditie van non-interventie, en bovenal het gebrek aan bereidheid om op te draaien voor de toekomstige kosten in Libië waren een probleem voor Kanselier Merkel. Duitsland plaatste zich buiten de Europese diplomatie en in het rijtje Brazilië, Rusland, India en China (BRICs). Opmerkelijk. Zelfs Kadhafi was verbaasd.

Andere Europese landen speelden een bijrol. Italië maakte een draai van 180 graden toen de eerste vluchtelingen Lampedusa bereikten. Polen en Bulgarije steunden de Duitse positie in de VN Veiligheidsraad. Ook de Nederlandse positie stemt tot nadenken. Het is één van de belangrijkste gangmakers achter het Responsibility to Protect principe binnen de VN, maar een militaire bijdrage zat er niet in zolang de onenigheid binnen de NAVO voortduurde. Denemarken maakte direct een parlementair voorbehoud.

Ook na het ingaan van de no-fly zone blijft de uitkomst in Libië blijft onzeker. Wat de huidige crisis wel duidelijk maakt is dat, ondanks alle hooggespannen verwachtingen, de institutionele veranderingen van Lissabon niet noodzakelijk leiden tot een meer samenhangend Europees buitenlands beleid. Nationale belangen blijven voorrang krijgen boven een gecoördineerde Europese positie. Dit neemt echter niet weg dat er wel nog een belangrijke rol voor de EU is weggelegd wanneer Libië straks opnieuw moet worden opgebouwd. Na haar tot nog toe zwakke prestatie kan de  EU zich daar maar beter goed op voorbereiden. Van Rompuy en Ashton moeten daarom zo snel mogelijk aan de slag.