De verenigde vergadering als (te) zware shag, de Eerste Kamer als filter

In de vorige editie van de Hofvijver ontvouwde Bert van den Braak zijn plannen voor een andere wijze van verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Zijn oplossing was: rechtstreekse verkiezingen, gelijktijdig met de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Van den Braak is zich ervan bewust dat een verandering in de institutionele positie van de Eerste Kamer bijna automatisch gevolgen heeft voor haar bevoegdheden en verdisconteert dit in zijn uitgewerkte voorstel. Het is echter vooral deze verandering in bevoegdheden die mij bij dit voorstel doet aarzelen.

Alvorens op die aarzelingen in te gaan, is het misschien wel van belang eerst maar eens kleur te bekennen. Ik vind de Eerste Kamer een buitengewoon nuttig orgaan. Nog steeds komt het voor dat de Eerste Kamer aanwijsbare fouten in wetsvoorstellen weet te vinden, serieuze vraagtekens bij de grondwettigheid ervan weet te plaatsen en/of aannemelijk weet te maken dat een wetsvoorstel onuitvoerbaar is.

Het belangrijkste nadeel van het voorstel is wat mij betreft de centrale rol die wordt weggelegd voor de verenigde vergadering. Als de Eerste Kamer geen twee derde meerderheid weet te bereiken, kan zij proberen te volharden in haar bezwaren tegen een wetsvoorstel, maar in verenigde vergadering kan zij gemakkelijk worden “overruled”. De meerderheid voor een wetsvoorstel in de Tweede Kamer moet wel erg klein zijn of de meerderheid in de Eerste Kamer tegen een wetsvoorstel moet wel erg groot zijn, wil de stem van de senatoren in de verenigde vergadering de doorslag kunnen geven. Hierdoor lijkt de kans dat de betreffende Tweede Kamerleden zich al te veel gelegen laten aan de opvattingen van de Eerste Kamerleden mij niet zo groot. Hier zijn parallellen te trekken met de gang van zaken in de Rijksministerraad. Als een afgezant van de Arubaanse, Curaçaose of Sint-Maartense regering in dergelijke vergaderingen aan de noodrem trekt, wordt het overleg in kleinere kring voortgezet, maar dat moet wel altijd op zodanige wijze dat de Nederlandse ministers in dat overleg in de meerderheid zijn. Hierdoor overstemmen de Nederlandse ministers hun overzeese collega’s altijd en stelt de noodremprocedure feitelijk weinig voor.

Zouden de verhoudingen in een voorkomend geval wel zodanig zijn dat de Tweede Kamerleden moeten luisteren naar de Eerste Kamerleden, dan manifesteert zich mijn tweede aarzeling. In het voorstel van Van den Braak kan een wetsvoorstel alvorens het de definitieve parlementaire goedkeuring verkrijgt, nog gewijzigd worden. Daarmee wordt mijns inziens nu juist de waarde van de Eerste Kamer in de kern aangetast. Een zeer groot deel van de onregelmatigheden die de Eerste Kamer in wetsvoorstellen aantreft, sluipen daar in door middel van het amendementsrecht van de Tweede Kamer en de wijze waarop daar onder zware politieke druk en zware tijdsdruk gebruik van wordt gemaakt. De voorbeelden van ongelukkige amendering door de Tweede Kamer – of het nu om de invoering van het rookverbod gaat of de organisatie van referenda – zijn talloos. Een aantal van deze ongelukjes kan in de Eerste Kamer nog worden uitgefilterd. Als de procedure in de verenigde vergadering tot amendering van het wetsvoorstel leidt, zal de politieke druk en de tijdsdruk waaronder dat gebeurt eerder groter dan kleiner zijn. Het filter van de Eerste Kamer zijn we daarna in deze opzet kwijt.

Wytze van der Woude, juni 2011