Een kiesdrempel: soms onnodig, soms nuttig

Philipp Kiiver

Volgens het Duitse Constitutioneel Hof is de kiesdrempel van vijf procent voor verkiezingen van het Europees Parlement in strijd met de Duitse Grondwet. Bij de verkiezingen voor de Duitse Bondsdag blijft de kiesdrempel echter bestaan. Philipp Kiiver uit Maastricht legt uit waarom de uitspraak van het Hof te verdedigen is en plaatst de uitspraak in een Nederlandse context.

Onlangs vernietigde het Duitse Constitutioneel Hof een bepaling uit de Duitse kieswet, zodat daar vanaf nu de kiesdrempel van vijf procent niet meer geldt voor verkiezingen van het Europees Parlement. Ook kleinere partijen maken kans op een zetel in Straatsburg, en niet alleen die partijen die landelijk vijf procent of meer van de stemmen halen. De kiesdrempel, aldus het Hof in Karlsruhe, schendt het gelijkheidsbeginsel bij verkiezingen door (kiezers van) kleine partijen te benadelen. Vijf procent van de kiezers blijven immers zonder parlementaire vertegenwoordiging.

Op zich is dit effect niets nieuws, men zou zelfs kunnen zeggen dat dit juist de bedoeling is. Kleine, wie weet extremistische partijen, blijven hierdoor buiten de poort. Meer in het algemeen helpt de kiesdrempel een versplintering van het parlement te voorkomen, en waarborgt hij daarmee volgens de heersende leer een stabiele democratie. Alleen valt deze redenering in het geval van het Europees Parlement niet (meer) te rechtvaardigen, aldus het Hof.

Bij verkiezingen van de Bondsdag geldt inderdaad dezelfde kiesdrempel van vijf procent, maar in dat geval is dat de prijs die men betaalt om instabiele, lees Weimarse toestanden te voorkomen. Bij het Europees Parlement daarentegen kan er volgens het Hof geen sprake zijn van een verminderde effectiviteit door het wegvallen van de kiesdrempel. De drempel geldt immers niet voor het gehele Parlement maar alleen voor de Duitse geleding ervan, en het Parlement – dat nu al 162 partijen kent en prima werkt – kiest ook niet de Europese kanselier.

Nederland kent hooguit een kiesdrempeltje. Alleen partijen die één volle zetel in de Tweede Kamer hebben gewonnen, mogen meedoen aan de verdeling van restzetels. Deze regel, alsmede de gehanteerde d’Hondt methode voor de verdeling van zetels, bevoordeelt grotere partijen ten opzichte van kleinere partijen. Maar dit effect is minimaal en valt niet te vergelijken met een echte drempel zoals die in andere landen geldt – Turkije heeft er zelfs eentje van 10 procent.

Maar zou de Nederlandse drempel niet toch een beetje hoger mogen? Immers: gedeeltelijk zien wij in Nederland juist datgene gebeuren wat Duitsland probeert te voorkomen. Haagse kabinetten bestaan effectief uit drie partijen in plaats van twee zoals in Duitsland (de Beierse CSU even niet meegeteld), zij vallen makkelijker en vaker dan Duitse (hoewel dat ook aan andere factoren ligt), en de Tweede Kamer kent maar liefst twee keer zoveel fracties als de Bondsdag, waarvan er drie minder dan vijf procent van de zetels hebben.

Alleen is er één verschil: in Nederland is er niet aangetoond dat al deze omstandigheden een gevaar voor de parlementaire democratie betekenen. Wie weet, leidt de lagere kiesdrempel juist voor een gezonde frisse wind. Duitsland heeft geen dwingende redenen om de drempel af te schaffen, en het heeft sterke redenen om hem tenminste voor de Bondsdag te behouden; Nederland heeft omgekeerd geen dwingende redenen om er eentje in te voeren. Dit is geen boeiende bevinding, maar soms is dat zo in het vergelijkende staatsrecht: verschillende landen vinden verschillende dingen belangrijk.

november 2011

Philipp Kiiver is universitair hoofddocent Europees en vergelijkend constitutioneel recht bij de Capaciteitsgroep Publiekrecht van de Universiteit van Maastricht.