Einde van de zegetocht van de PVV in zicht?

Gerrit Voerman

PVV van Geert Wilders zakt langzaam in de peilingen weg en verliest aan de SP. Betekent dit dat er een einde is gekomen aan de jarenlange zegetocht van Wilders? Het is te vroeg om dat te stellen, maar er zijn momenteel zeker risico’s voor de electorale positie van de PVV.

De opmars van Wilders in de afgelopen jaren mocht er zijn. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in november 2006 behaalde zijn partij 5,9 % van de stemmen (9 Kamerzetels), in juni 2010 15,5% (24 Kamerzetels) – bijna een verdrievoudiging. Het hoogst scoorde de PVV bij de Europese verkiezingen van juni 2009 (17%). Bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart vorig jaar verwierf de partij 12,4% (later goed voor 10 Eerste Kamerzetels). In de herfst van 2011 stond de PVV in de peilingen op 27 Kamerzetels, maar in januari dit jaar kwam de kentering: de partij zakte naar 20 zetels in de Politieke Barometer, het laagste niveau sinds de laatste Tweede Kamerverkiezingen. Wilders zag zich genoodzaakt partijleider Roemer van de SP, de grote winnaar van dit moment, op de korrel te nemen.

Is de PVV over haar hoogtepunt heen? Het is te vroeg om dat te kunnen zeggen. Wel is duidelijk dat twee factoren waarop Wilders’ succes in belangrijke mate op was terug te voeren, de laatste tijd aan kracht hebben ingeboet, namelijk zijn populistische strategie en het homo­gene, gesloten optreden van zijn volksvertegenwoordigers.

In de eerste plaats zijn populistische optreden. Op alle mogelijke manieren heeft Wilders geprobeerd de tegenstelling aan te wakkeren tussen het volk en de vermeende Haagse elite. Dat deze werkwijze electoraal loont, had Pim Fortuyn eerder al aangetoond. De gevestigde poli­tieke partijen zouden volgens Wilders wat betreft de islam, (allochtone) criminaliteit, Europese integratie en de Nederlandse Antillen de wensen van ‘Henk en Ingrid’ geheel negeren. Op Houdini-achtige wijze is Wilders er daarbij in geslaagd zich van zijn eigen Haagse verleden los te maken en zich als politieke buitenstaander te presenteren. De PVV-leider was immers vanaf 1990 beleidsmedewerker van de VVD-fractie en is sinds 1998 vrijwel onafgebroken lid van de Tweede Kamer, en tot 2004 voor de VVD – nota bene de partij die in deze periode het langst regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen.

Zijn positie als outsider wist Wilders ook in de kabinetsformatie van 2010 te bewaren. De PVV steunde de coalitie van VVD en CDA op een aantal specifieke punten, maar maakte er geen deel van uit. Door deze gedoogconstructie kon Wilders invloed uitoefenen, zonder voor alle onderdelen van het kabinetsbeleid verantwoordelijkheid te dragen. Hij hield de vrijheid afstand te nemen van die elementen van het regeerakkoord waarover geen afspraken waren gemaakt, waarvan hij dan ook gretig gebruik maakte. Op deze wijze leek hij het lot van de meeste populistische partijen te ontlopen die door mee te regeren zich vaak vervreemden van hun achterban. Langzaam maar zeker wordt het echter ook voor Wilders steeds moeilijker zich geheel aan die wetmatigheid te onttrekken. Duidelijk is dat de aanscherping van het immigratiebeleid, één van de hoofdpunten van de PVV, op de binnen de Europese Unie vastgestelde grenzen vastloopt. Tegelijkertijd lijkt Wilders er niet aan te kunnen ontkomen verantwoordelijkheid te nemen voor verdere, mede door Brussel afgedwongen bezuinigingen, die ook in zijn achterban voelbaar zullen zijn.

De electoraal zo succesvolle populistische strategie van Wilders dreigt zo vast te lopen in het moeras van de bestuursverantwoordelijkheid die hij – ook als gedoogpartner – nu eenmaal heeft genomen (zij het in mindere mate dan VVD en CDA), tenzij hij de gedoogconstructie opzegt. Daarnaast is de tweede pijler van Wilders’ succes de laatste tijd ook in het ongerede geraakt. De eerste jaren na het debuut van de PVV in de Tweede Kamer slaagde hij erin de gelederen binnen zijn betrekkelijk kleine fractie hermetisch gesloten te houden. Voor zover er al intern al sprake is geweest van onenigheid, kwam dat niet of nauwelijks naar buiten. Met het negatieve voorbeeld van de LPF van Fortuyn voor ogen, wilde Wilders geen ledenorganisatie met invloed op de leiding: hij was de man die de lakens uitdeelde.

Met de electorale expansie (zowel meer Kamerleden als de komst van fracties in andere volksvertegenwoordigende organen) heeft het eenduidige en homogene optreden van de PVV schade opgelopen. Wilders kan onmogelijk nog alles vanuit één centrum aansturen en is ster­ker afhankelijk geworden van anderen in de fracties in de Eerste Kamer, het Europees Parlement, in twee gemeenteraden en in twaalf Provinciale Staten. Zijn partij komt negatief in de publiciteit door gedoe met personen. Na de Kamerverkiezingen van 2010 kwam een aantal Kamerleden onder vuur te liggen die lijken in de kast hadden liggen (wat duidt op fouten bij de rekrutering), en ook stapten er her en der in het land raads- en Statenleden met slaande deuren op. Duidelijk is dat in de uitdijende organisatie van de PVV, hoe weinig geformaliseerd die ook is, de positie van Wilders minder overheersend en samenbindend is dan ten tijde van zijn gideonsbende in de jaren 2006 tot 2010. Bovendien tonen deze incidenten aan dat de PVV geen goede structuren kent om aspirant-volksvertegenwoordigers goed te screenen en uiteenlopende of zelfs tegengestelde opvattingen in de eigen club te kanaliseren om zo conflicten op te lossen en de interne cohesie te bevorderen – een probleem waarmee meer populistische partijen kampen, hoe ze ook zijn georganiseerd.

Het enorme verkiezingssucces van de PVV heeft Wilders ver gebracht, maar vormt tegelijkertijd een bedreiging voor zijn positie. De 24 Kamerzetels in 2010 hebben hem in het centrum van de macht gebracht. Dat zijn partij onmisbaar is voor de minderheidscoalitie van VVD en CDA kent naast baten echter ook kosten, die nu meer zichtbaar zijn geworden. Zijn populistische pijlen worden bot omdat hij zich zelfs binnen de op zijn lijf geschreven gedoogconstructie niet aan alle verantwoordelijkheid kan onttrekken, hetzij wat betreft beleid dat niet is ge­lukt (terugdringing migratie, één van Wilders’ speerpunten), hetzij voor maatregelen die op stapel staan en onontkoombaar zijn (bezuinigingen). Daarnaast bleek door de overweldigende steun van de kiezer de PVV nolens volens te veranderen van een hiërarchische Kamerclub in een minder centraal aangestuurde organisatie, met alle problemen van dien. In nogal wat populistische partijen zijn dergelijke transformatieprocessen gepaard gegaan met interne conflicten of verlies aan kiezers – de LPF is hiervan een voorbeeld. Het is de vraag of Wilders er opnieuw in slaagt als een Houdini aan deze wetmatigheid te ontsnappen.

januari 2012

Gerrit Voerman is directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen van de Rijksuniversiteit Groningen