Europa heeft kort geheugen

‘Over een paar maanden is Europa Nederland al weer helemaal vergeten’. In Groningen relativeert Jan van der Harst, hoogleraar geschiedenis en theorie van Europese integratie, de kritische houding in Europa over Nederland: ‘Ach, ’t is natuurlijk onverstandig van premier Rutte die resolutie van het Europees parlement over het meldpunt Midden-  en Oost-Europeanen naast zich neer te leggen. Strategisch gezien heeft hij zich wel verkeken. Nederland zal zeker reputatieschade oplopen, maar we moeten niet overdrijven.’

Van der Harst noemt het eerder een forse rimpeling dan dat Nederland schade oploopt en er echt verstoorde Europese verhoudingen zijn. Lidstaten liggen wel eens vaker dwars of gedragen zich niet zoals het hoort. Dat leidt dan wel tot gepaste aversie, maar het zakt ook weer snel weg. Het wordt niet eeuwig nagedragen. In dit verband noemt hij Oostenrijk: ‘in 2000 mochten we niet gaan skiën toen daar de rechts-extremistische FPÖ tot de regering toetrad. Maar heeft het Oostenrijk echt schade berokkend?’

 ‘Je moet het allemaal in een historische context plaatsen’ vervolgt hij. ‘Aanvankelijk was Nederland heel erg pro-Europa met bevoegdheden voor supranationale organen zoals de Commissie en het Hof. ’Doel was economische integratie, een gemeenschappelijke markt, uitbreiding, en in het verlengde daarvan een Europese munt. Na 1990 zie je dat veranderen. De geliberaliseerde markt was min of meer af, de euro kwam er aan, eigenlijk waren al de Nederlandse doelen gerealiseerd.’

Van der Harst: ‘de politieke discussie, tot de val van het IJzeren Gordijn vooral transatlantisch gericht, werd Europees. Bolkestein gaf begin jaren negentig de aanzet daartoe. Hij vond dat Europa te veel de kant van de sociaal-politieke integratie uitging, te veel taken naar zich toetrok. Bovendien werd Nederland van een netto-subsidieontvanger een betaler. De intergouvernementele Europese Raad werd steeds belangrijker. De grote landen, met name Frankrijk en Duitsland, profileerden zich steeds meer. De Nederlandse politieke elite werd onzeker over de vanzelfsprekendheid van Europa.’

De Groningse hoogleraar ziet dat terug in het Nederlandse dwarsliggen bij de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen kort na de start van het nieuwe millennium. ‘Zowel de VVD als de LPF stemde tegen, regeringspartijen nota bene! Ook was er het referendum over de Europese Grondwet. Van recentere datum is de harde opstelling van Nederland over de toetreding van Servië.’

De huidige ‘incidenten’ moeten volgens Van der Harst dan ook geplaatst worden in een langzamerhand veranderend denken over Europa. ‘Er is sprake van een spagaat: aan de ene kant vinden we Europa niet af, aan de andere staan we op de rem om verder te integereren. Deze tegenstelling is ook te zien in het gehanteerde discours, dat verwarrend is, want dikwijls gericht op ‘minder Europa’. Tegelijkertijd dringt Nederland aan op strenge regels voor het begrotingspact, waardoor juist verdere integratie en dus ‘meer Europa’ wordt bewerkstelligd.’

Moet Nederland zich nu zorgen maken over die drie-procent norm? Van der Harst duikt ook hier in het verleden. ‘In 2003, net nadat strenge afspraken in het stabiliteitspact waren gemaakt, kondigden Frankrijk en Duitsland aan daar tegen te gaan zondigen. Voor Nederland was het een klap dat vooral Duitsland het pact aan zijn laars lapte. Gezien de harde opstelling van Nederland, toen en nu, zal het niet gemakkelijk zijn om de partners te bewegen tot flexibiliteit nu we zelf de regels dreigen te overschrijden. Maar we moeten niet in paniek raken. Europa zou Europa niet zijn als ook hier niet uiteindelijk een oplossing voor zal worden gevonden.’ 

Groningen/Den Haag, maart 2012