Sociaaldemocratische voorwaarden aan Europa

Door Hilde Reiding, Centrum voor Parlementaire Geschiedenis

Aan het begrotingsakkoord dat eind april gesloten werd tussen VVD, CDA, D66, ChristenUnie en GroenLinks wilde de PvdA niet meewerken. Een belangrijke reden hiervoor was dat de sociaaldemocraten zich niet zonder meer wilden conformeren aan de Europese maximumnorm voor het begrotingstekort van drie procent van het bruto binnenlands product. ‘Ik maak van die drie procent geen totempaal’, meldde Diederik Samsom tijdens de onderhandelingen over een mogelijk akkoord al snel op het Radio 1-journaal, ‘wat mij betreft streven we ernaar om dat te halen, ik weet alleen niet in welk jaar dat mogelijk is, gegeven het feit dat ik er ook naar streef om bijvoorbeeld leraren een fatsoenlijk salaris te kunnen betalen.’[1] Een dilemma dus tussen de Europese eisen en partijpolitieke wensen.

Het hier geschetste probleem doet denken aan een eerdere periode in de geschiedenis van de PvdA. In de jaren zeventig worstelde de partij namelijk hevig met de vraag hoe de zich aftekenende Europese integratie verenigd kon worden met de eigen beginselen en idealen. Onder invloed van de aan de partij verbonden vernieuwingsbeweging Nieuw Links klonken er in deze jaren steeds kritischer geluiden ten aanzien van de toenmalige Europese Gemeenschap (EG). In de ogen van de vernieuwers en de linkervleugel binnen de partij was de Gemeenschap een kapitalistische instelling waarbinnen nauwelijks oog was voor de positie van werknemers en sociaal kwetsbaren in de eigen samenleving of arme medemensen in de Derde Wereld. De PvdA wenste de eenwording van Europa daarom niet langer te zien als een doel op zich, maar verklaarde nog slechts onder bepaalde, sociaaldemocratisch geïnspireerde, voorwaarden te willen meewerken aan verdere Europese integratie.

Niet iedereen binnen de partij was overigens even enthousiast over de stringente koppeling van allerlei voorwaarden aan het Europese integratiebeleid. Partijleden die ‘Europa’ altijd een warm hart hadden toegedragen, veranderden niet voetstoots van mening, en velen zagen uiteindelijk ook wel in dat veel sociaaldemocratische doeleinden ook in eigen land zonder Europese samenwerking niet of nauwelijks werkelijk te realiseren waren. De economieën waren daarvoor onderling al te zeer verweven. Uiteindelijk overwonnen binnen de PvdA dus de ‘Europeanen’. Hoewel er van de kritische kanttekeningen wel sporen zichtbaar bleven in de standpuntbepaling, verdween het echte ‘voorwaardelijkheidsdenken’ al spoedig uit het programma.

Meer details over de ontwikkeling van het Europa-standpunt van de PvdA en ook over die van andere partijen is te lezen in de bundel ‘Verloren consensus. Europa in het Nederlandse parlementair-politieke debat, 1945-2012’ die later dit jaar zal worden gepubliceerd. In dit door het Montesquieu Instituut en het Europafonds gezamenlijk gefinancierde boek analyseren onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen en het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen het debat over Europa in de Nederlandse politiek in de genoemde periode.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 17 d.d. 25 juni 2012.

[1] Voor het betreffende geluidsfragment, zie: http://www.radio1.nl/items/52616-pvda-3-procent-geen-totempaal, bezocht op 3 mei 2012.