Weg met de informateur?

Peter Bootsma, onderzoeker moderne Nederlandse politieke geschiedenis en fellow van het Montesquieu Instituut.

Het lijkt er (vooralsnog) op dat de aanpassing van het Reglement van Orde die de Tweede Kamer dit voorjaar doorvoerde ten aanzien van de benoeming van een (in)formateur(s), een voorzichtig succes genoemd kan worden. Tenminste: als deze beoordeeld wordt naar het effect van het schrappen van de rol van het staatshoofd. Pessimisten die voorspelden dat de koningin niet gemist kon worden bij de aanstelling van (in)formateur(s) lijken vooralsnog geen gelijk te krijgen. Er is echter ook niet aangetoond dat het allemaal slechter of langzamer zou gaan als de formatie zich nog in de oude stijl zou hebben voltrokken. VVD en PvdA hadden samen een meerderheid en alles wijst tot nu toe op hun ferme wil om te gaan regeren. Er was slechts in de eerste fase na de verkiezingen sprake van dat er nog een derde partij bij deze twee aan zou schuiven (om de meerderheid in de Eerste Kamer veilig te stellen bijvoorbeeld). In het Kamerdebat direct na de installatie van de nieuwe Kamer op 20 september werd echter al duidelijk dat deze twee partijen het samen zouden gaan proberen, en dat gaat al meer dan een maand in de goede richting. Er is weinig reden om aan te nemen dat het allemaal heel anders gegaan zou zijn als het nu maar de koningin en niet de Kamer was geweest die de informateurs Kamp en Bos benoemd had.

Er lijkt weinig aanleiding het Reglement van Orde omtrent de formatiemethode nu opnieuw te gaan veranderen. Een hobby van de Kamer sedert 1998 zou daarmee haar voorlopig einde vinden. De partijen die de laatste  reglementswijziging gesteund hebben zullen daartoe weinig aanleiding zien: nu het allemaal ook goed gaat zonder de koningin zien zij zich in hun gelijk bevestigd. Omgekeerd zullen partijen die de reglementswijziging niet steunden eerst wel eens aangetoond willen zien dat de Kamer het inderdaad niet alleen afkan. Dat is deze keer niet gebleken.

Als de voortekenen niet bedriegen is er behoorlijk snel gewerkt: een maand of twee na de verkiezingen lijkt er een nieuw kabinet te kunnen zijn. Voor Nederlandse begrippen is dat heel snel. Het is echter heel langzaam voor bijvoorbeeld Duitse begrippen. In de meeste gevallen gaat er in Duitsland na de verkiezingen een ‘formatiemaand’ in, aan het eind waarvan de Bondsdag de Bondskanselier kiest. Ook zullen onze oosterburen hogelijk verbaasd zijn dat partijen in de campagne niet alleen weigerden aan te geven welke coalitie zij wilden, maar ook dat de lijstrekkers daar zo gemakkelijk mee wegkwamen. Mark Rutte liet op enig moment zelfs weten het ‘ongepast’ te vinden te speculeren over coalities. In Duitsland is het juist sinds jaar en dag gebruikelijk dat partijen dat vóór de verkiezingen duidelijk maken. Zodoende is meestal op de verkiezingsavond al duidelijk welk kabinet er gaat komen. Het moet alleen nog even in elkaar gezet worden. Er zal geen christendemocraat zijn die het in zijn hoofd zal halen om halverwege die onderhandelingen tegen Angela Merkel te zeggen: “Helaas: wij hebben gemerkt dat er bij nader inzien toch onvoldoende vertrouwen is tussen ons en de coalitiepartner”. In Duitsland is het hoogst ongebruikelijk dat de combinatie van partijen die de onderhandelingen begint, er niet uitkomt. In Nederland zien wij dit jaar (tot nu toe) geen tevergeefse onderhandelingsrondes, maar in de meeste naoorlogse formaties waren die er veelvuldig.

Een stap verder het Duitse voorbeeld volgend: daar is het gebruikelijk dat de partijleiders zelf de onderhandelingen voeren. Een logische consequentie van de nieuwe formatiemethode, voor diegenen die een heilig geloof hebben in de zelfredzaamheid van de Kamer, zou zijn om de figuur van de informateur dan ook maar helemaal te schrappen. Dat is dan ook precies de reden dat zo’n initiatief er vermoedelijk niet zal komen. Want, wie dat doet neemt weer een risico voor de volgende formaties. Daar zal wel geen behoefte aan zijn.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 21 d.d. 29 oktober 2012.