Sociale grondrechten en de economische crisis

Is er een verbod op verslechtering?

In twee afleveringen gaat Aalt Willem Heringa, hoogleraar vergelijkend constitutioneel recht van de University Maastricht en directeur van het Montesquieu Instituut in Maastricht  in op sociale grondrechten in de economische crisis. In de eerste aflevering de gedachte dat sociale grondrechten bescherming tegen afbraak en verslechtering kunnen bieden. In de tweede aflevering die volgende maand verschijnt, aandacht voor de impact van nieuwe EU en EMU afspraken voor sociale grondrechten.

Het algemene idée achter de opname van de sociale grondrechten in de grondwet van 1983 was dat daarmee een bescherming zou kunnen worden geboden tegen verslechtering en achteruitgang in sociale grondrechten beschermingsniveau. Dit perspectief heeft als juridisch argument in rechtspraak geen rol gespeeld. Ook heeft het bij wetgeving als zodanig minder houvast geboden/kunnen bieden om niet over te gaan tot herzieningen van sociale zekerheid, pensioen, zorg, eigen bijdragen en dergelijke.

Het is uiteraard ook lastig, hoe ogenschijnlijk eenvoudig dit criterium van de niet-verslechtering ook lijkt te zijn. Hoe definiëren we verslechtering bij voorbeeld? Is het een absoluut concept? Of moeten/mogen we het verbinden aan (een percentage van) het bruto binnenlands product? Dat maakt uiteraard nogal verschil uit. In het laatste geval kan bij een economische krimp ook aan budgetten en voorzieningen voor sociale rechten navenant worden getornd.

Is de bescherming tegen achteruitgang een individueel perspectief, of moeten we het bezien vanuit het algemene budgettaire perspectief. In het eerste geval mogen individuen er niet op achteruitgaan, in het tweede gaat het er om dat in algemene zin voorzieningen overeind blijven.

Is een stijging van eigen bijdragen, of van collegeleden, of van eigen risico’s een schending van sociale grondrechten, ook als bij voorbeeld het gemiddelde besteedbare inkomen is gestegen? En in algemene zin het welvaartsniveau omhoog is gegaan?

Is een verhoging van de pensioenleeftijd naar 66, of 67 of 70 een verslechtering van sociale voorzieningen, of juist een verbetering vanwege het langer deelnemen aan de arbeidsmarkt. En mogelijk met een navenante daling van pensioenpremies zodat er tijdens dat werkzame leven meer besteedbaar inkomen is, of althans een kleinere daling? Of is er sprake van een verslechtering omdat men daarmee korter van het pensioen kan genieten; of was er al een verbetering ten opzichte van de jaren dat de pensioenleeftijd van 65 was ingevoerd en de huidige mens gemiddeld ondanks een verhoging veel langer van pensioen zal kunnen genieten dan destijds?

Zijn lagere lonen toegestaan, of zelfs noodzakelijk als dat kan en zal leiden tot minder werkelozen, door een economische groei resp. de mogelijkheid voor bedrijven om meer mensen in dienst te hebben (voor misschien hetzelfde werk en met minder werkdruk...)?

Vragen en nog eens vragen; in ieder geval niet echt vragen om rechters via het verbod van verslechtering te vragen om in te grijpen en bestaande voorzieningen in stand te houden. Het begrip verslechtering is, behoudens in evidente en exceptionele gevallen, niet echt een rechtens hanteerbaar begrip.

Een oplossing zou kunnen zijn om gedetailleerde en ‘harde’ regels te formuleren die door individuen als rechten kunnen worden ingeroepen ter bescherming door de rechter. Maar wie wil momenteel in tijden van begrotingstekort, staatsschuld, krimpende economie, economische en financiële crisis en euro crisis, wetgeving maken of uitbreiden waardoor er meer rechten worden verankerd en financiële oplossingen worden ge-immobiliseerd? Of die leiden tot een groter aandeel van de staat in het BBP? Het tegendeel lijkt dan ook te gaan gebeuren. De plannen in het regeerakkoord om de AWBZ om te vormen tot een nieuwe landelijke voorziening en de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de activiteiten op het gebeid van ondersteuning, begeleiding en verzorging, waarbij er letterlijk staat dat de aanspraken worden beperkt, laten dat zien. Dat past in de EU ontwikkelingen om harde regels te formuleren voor de vaststelling van de budgettaire ruimte, waardoor de discretie van staten om begrotingen te stellen wordt verkleind, evenals de mogelijkheid ruimhartig sociale rechten te erkennen. Dat laatste staat haaks op de nadruk op begrotingsevenwicht en vermindering van schuld. Exit sociale rechten; intro: budgettair evenwicht en voorzieningen.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 25 d.d. 28 januari 2013.