De grondwet van 1983: een teleurstellende ‘facelift van de oude dame’?

Karin van Leeuwen, Radboud Universiteit Nijmegen

De laatste algehele herziening van de Nederlandse grondwet, daterend van 1983, werd bij de afkondiging door velen beschouwd als een teleurstelling. Zo valt binnenkort te lezen in het boek dat Karin van Leeuwen, promovenda bij de Radboud Universiteit Nijmegen, over het naoorlogse grondwetsdebat schreef. Op 25 maart a.s. hoopt zij op dit onderzoek te promoveren.

In 1983 werden een aantal gezichtsbepalende herzieningen in de grondwet vastgelegd. Zo deed het nieuwe grondrechtenhoofdstuk zijn intrede, dat opende met het nu bekende artikel 1 (‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’). De andere hoofdstukken – tot 1983 waren dat er nog 13! – werden afgeslankt en gemoderniseerd. Archaïsche bepalingen over bijvoorbeeld de waterstaat en het ‘gewicht, de gehalte en de waarde der muntspeciën’ verdwenen uit de grondwet. Daarnaast werden in het artikel over de ‘drukpers’ nu ook moderne media als radio en televisie vermeld. Zo was, in de woorden van minister-president Ruud Lubbers, een ‘renovatie van een kostbaar bezit’ tot stand gebracht.

Teleurstelling

Het was echter niet moeilijk om in deze woorden van Lubbers een bevestiging te zien van de klacht dat de oude grondwet hooguit een cosmetische operatie had ondergaan. Veel staatsrechtgeleerden en politici hadden van deze grondwetsherziening dan ook wel wat meer verwacht. Qua publieke belangstelling stond de grondwetsherziening ver af van de tijd van Thorbecke, toen een grondwetsherziening nog een grote gebeurtenis was. Maar ook inhoudelijk bracht de grondwet weinig vernieuwing, terwijl hiervoor al sinds 1963 toch voldoende plannen in omloop waren geweest.

In haar proefschrift verklaart Van Leeuwen de teleurstelling van veel betrokkenen door het bestaan van uiteenlopende ideeën over de aard van de Nederlandse grondwet. Sinds de tijd van Thorbecke hadden deze ideeën zich als het ware in drie ‘sporen’ verdeeld. Zo kon het gebeuren dat in de aanloop naar 1983 sommigen nog altijd hoopten op een Thorbeckeaans vernieuwingsinstrument, terwijl anderen liever een monumentale of juist een moderne, vooral juridische grondwet zagen ontstaan. In de grondwetsherziening van 1983 kwamen deze drie in wezen onverenigbare sporen samen. Het nieuwe eerste hoofdstuk was bijvoorbeeld vooral geïnspireerd op het juridisch-normatieve grondwetsmodel van de Proeve van een nieuwe grondwet. De sociale grondrechten in dit hoofdstuk vormden hierop echter weer een uitzondering: die pasten beter bij de benadering van de grondwet als monument. Zo kreeg de grondwetsherziening als geheel echter het karakter van een kleurloos compromis, waarin geen enkel ‘spoor’ echt de boventoon voerde. Kortom: een teleurstelling voor elk van de drie perspectieven.

Framing

Het beeld van een teleurstelling kan volgens Van Leeuwen echter ook deels verklaard worden als succesvolle framing van de grondwetsherziening door de regeringscommissaris voor de grondwetsherziening, de Rotterdamse hoogleraar David Simons. Simons assisteerde tussen 1971 en 1983 vijf opeenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken in dit omvangrijke dossier. Eerder was Simons al lid geweest van de staatscommissie-Cals/Donner, die tussen 1967 en 1971 de grondwetsherziening had voorbereid. In deze commissie was, onder invloed van het klimaat van politieke polarisatie, het debat over de grondwet geregeld uitgelopen op een politieke loopgravenoorlog. Het was zaak deze politieke strijd zo veel mogelijk te vermijden Voor een succesvolle grondwetsherziening. Hiervoor was immers de steun van een twee derde meerderheid in beide Kamers vereist.

Het lijkt dus een tactische zet dat Simons zijn werk als regeringscommissaris in 1971 begon met een interview in de Haagse post. De regeringscommissaris, die de pensioengerechtigde leeftijd al dicht was genaderd, verklaarde daarin dat hij zich erg op het werk verheugde, maar dat men zich er niet te veel bij moest voorstellen. De grondwetsherziening zou volgens Simons vooral een technische aangelegenheid zijn. Simons zelf sprak van ‘dokteren aan betrekkelijke kleinigheden’.

De noodzaak van deze tactiek bleek nog eens toen het polarisatie-kabinet Den Uyl toch weer kwam met verregaande voorstellen voor vernieuwing. De politieke strijd die hierop in de Tweede Kamer uitbrak rondom onder meer de vernieuwing van het kiesstelsel en de gekozen burgemeester, leek volgens staatssecretaris Jan Glastra van Loon nog het meest op een ‘gesprek tussen doven’. Grote wijzigingen in het constitutionele bestel bleken, bij gebrek aan een politieke meerderheid, uitgesloten. Tegen die achtergrond werd een teleurstellende, want vooral technische grondwetsherziening, vanzelf iets om naar uit te zien.

Meer informatie

  • boek ‘In het spoor van Thorbecke. Grondwetsherziening en staatsvernieuwing in naoorlogs Nederland, 1945-1983’ (Boom Amsterdam, verkrijgbaar vanaf eind maart)

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 27 d.d. 25 februari 2013.