Christelijke symbolen

Tot een jaar of veertig geleden was Nederland nog een overwegend christelijk land. De christelijke partijen hadden tot 1967 een meerderheid in het parlement. Ook in niet-confessionele partijen (VVD, PvdA, PPR, PSP) speelden christenen vaak nog een belangrijke rol. In sommige partijen waren onder de volksvertegenwoordigers en partijbestuurders geestelijke ambtsbedienaren (priesters, dominees) te vinden.

Tot de jaren zestig waren verwijzingen naar christelijke waarden dan ook bijna een vanzelfsprekendheid. In veel gemeenten begonnen de raadsvergaderingen bijvoorbeeld met een ambtsgebed.

Onder invloed van de ontkerkelijking werden vanaf de jaren zeventig steeds meer vragen gesteld over de verhouding kerk en staat en over de bijzondere positie van de godsdienst in het openbare leven. Het kabinet-Den Uyl schrapte in 1973 de bede die de koningin aan het einde van de Troonrede uitspreekt (later kwam er overigens wel weer een algemene wens en bede).

In februari 1980 stelden de PvdA-Tweede Kamerleden Roethof, Van Ooijen en Stoffelen vragen over het randschrift ('God zij met ons') op Nederlandse munten. Roethof kwam daarop terug bij de behandeling van de Grondwetsherziening in 1981. Hij stelde toen ook de aanhef van wetten en de koninklijke boodschap aan de orde ('Koning(in) bij de Gratie Gods).

Recentelijk kwamen kwesties als godslastering, de Zondagswet en de verstrekking van adresgegevens aan kerkgenootschappen in debat.

Hoewel er strikte scheiding is tussen kerk en staat, zijn er echter dan ook nog altijd religieuze uitingen te vinden in het staatsbestel en onderwerpen waarbij godsdienstige gevoelens extra beschermd worden.

  • Afleggen eed bij installatie en rechtbanken. Sinds 1915 was er een beperkte mogelijkheid tot vervanging van de eed door de belofte, en sinds 1971 is er een volledige keuzevrijheid tussen eed of belofte.
  • Aanhef koninklijke boodschap en wetten.
  • Bede aan het einde van de troonrede. In 1973 afgeschaft, maar in 1978 deels teruggekeerd.
  • Randschrift op de euro. Is in 1816 ingevoerd voor de gulden (had eigenlijk moeten zijn: Si deus nobiscum quis contra nos).
  • Ambtsgebed aan het begin van de raadsvergadering. Bestaat nog in een kleine twintig procent van alle gemeenten.
  • Levering persoonsgegevens uit de CBA (Centrale Bevolkingsadministratie) aan de SILA (Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie).
  • Zondagswet uit 1953, met name om verstoring van kerkdiensten tegen te gaan.
  • Strafbaarstelling smalende godslastering (artikelen 147 en 429bis WvS). Ingevoerd in 1932. Is vrijwel nooit toegepast.
  • Mogelijkheid tot gewetensbezwaren bij belastingbetaling en verplichte verzekering.
  • Subsidiëring bijzonder onderwijs (waaronder scholen gesticht op basis van geloofsovertuiging). In 1887 werd erkend dat de Grondwet dit toestaat en sinds 1917 is dit grondwettelijk geregeld.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 28 d.d. 25 maart 2013.