Staat zonder hoofdletter

Aalt Willem Heringa, hoogleraar vergelijkend constitutioneel en administratief recht Maastricht University

De Staat van de Europese Unie is uiteraard een wat dubbelzinnige vertaling van het Amerikaanse 'State of the Union'. In het Nederlands zou 'staat' toch ook, vooral nu het in het desbetreffende regeringsdocument met een hoofdletter is geschreven, ook de Europese Staat kunnen betekenen. Maar zoals velen al hadden opgemerkt, dat soort vergezichten bevat deze staat van de EU niet.

Het stuk bevat een aantal tegenstrijdigheden. De eerste is de kritiek op Brussel voor een nadruk op te veel regelgeving, en op de noodzaak dat vele onderwerpen nationaal geregeld blijven en exclusief nationaal moeten blijven. De inzet is om 'samen met de instellingen en de andere lidstaten tot een nieuwe, betere taakverdeling te komen'. Na dat begin betoogt deze Staat van de EU in de vooruitblik (Deel III) dat de interne markt verder moet worden versterkt.

Maar dan komen de opmerkingen over een nieuwe, betere taakverdeling in een ander daglicht te staan. Veel van wat de EU doet heeft met die interne markt te maken: met het slechten van barrières en grenzen en het verminderen van transactiekosten voor die interne markt, en ook het creëren van een 'level playing field'. Betekent dan een versterking van die interne markt een vermindering van het nationale? Natuurlijk kan men over maatvoering spreken, maar het is dan steeds een keuze tussen een perfectionering van de communautaire doelstellingen, zoals de interne markt,aan de ene kant, en een iets minder versterkte interne markt, met meer nationale bevoegdheden aan de ander kant. En die maatvoering gebeurt nu toch al met de andere instellingen en met de andere lidstaten?

Dat is iedere keer toch weer de discussie tussen Commissie en nationale parlementen (via de gele en oranje kaart procedure), tussen Commissie en Raad, en tussen Raad en Europees Parlement? Vooral ook binnen de Raad hebben lidstaten de kans te spreken over de vraag of een maatregel, waar de EU op zichzelf toe bevoegd is, politiek ook wenselijk is, dan wel past binnen wat de lidstaten zien als het subsidiariteitsbeginsel.

Het mag ook wel eens gezegd worden dat alle wetgeving die de EU maakt in de Raad, is aangenomen, mogelijk met een gekwalificeerde meerderheid. De systematiek van de gekwalificeerde meerderheid is bij uitstek de waarborg tegen een EU die de lidstaten te veel zou marginaliseren; en een gekwalificeerde meerderheid is niet zo maar iets. Ja, zoals ik al eerder in de Hofvijver schreef, het Verenigd Koninkrijk wordt vaak overstemd en zelfs dusdanig dat het alleen staat in de Raad! Maar dan ligt het toch niet zo voor de hand dat er iets anders zal uitkomen in het overleg dat de regering voorstaat met de andere instellingen en lidstaten, omdat dat overleg over maatregelen toch ook al in de Raad plaatsvindt?

Een tweede tegenstrijdigheid in het stuk is de overigens terechte nadruk op het democratisch tekort. Meer transparantie, meer efficiëntie en meer democratie. Terecht. Maar ook daar laat het stuk in het derde deel zien hoe ingewikkeld (en dus voor burgers ontransparant) de EU in elkaar steekt met Europese semesters, MFK (Meerjarig Financieel Kader, bankenunie, ESM (Europees Stabiliteits Mechanisme), Eurozone, etc. Opvallend is hoeveel informatie de EU op toegankelijke websites plaatst en in die zin probeert wetgeving, besluiten, stand van zaken, projecten, tenders, rechtspraak enz.. enz.. inzichtelijk weer te geven. Dat laat onverlet dat de materie daarmee niet eenvoudiger wordt en dat de Europese besluitvorming, ook met zijn vele afkortingen, niet eenvoudig is. Aankomende studenten weten weinig van de EU; maatschappijleer op scholen zou hier toch een belangrijke taak moeten hebben door niet alleen Nederlandse staatsinrichting (als dat al gebeurt) te behandelen, maar ook het Europese equivalent. Als het kabinet in de Staat van de Europese Unie constateert dat er een democratisch probleem is, dan is de vraag wat dan de stappen zijn die het kabinet wil zetten, anders dan het enkele verwijzen naar wat er al gebeurt. En daar - deze constatering is niet origineel - ontbreekt het aan.

 

Onvrede met een staat of met de EU hangt samen met wat de regering efficiëntie noemt of er iets wordt geleverd: bestaanszekerheid, vrede, groei, waarden en welzijn. Bij economische groei, goede werkgelegenheid, en stabiliteit kunnen een politiek stelsel en de regering meer rekenen op vertrouwen dan bij krimp, onrust en crisis. Op dat vlak hebben de nationale stelsels bepaald geen goed antwoord, en weten zij successen ook voor zichzelf te claimen. Op dat punt is de Staat van de Europese Unie wel helder in zijn schets van de waarde van de EU voor de Europese landen en voor Nederland.

maart 2013