Stapje terug voor Thorbecke

Henk te Velde, hoogleraar Vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden

Thorbecke, de bejubelde liberale staatsman uit het midden van de negentiende eeuw, komt er in het nieuwe, kloeke handboek voor parlementaire geschiedenis bekaaider af dan in voorgangers van ‘De Eerste Honderdvijftig Jaar’, signaleert Henk te Velde, hoogleraar vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit van Leiden.’ Meest opvallend is de herwaardering van Donker Curtius die een veel behendiger praktisch politicus was dan de ‘koppige, nurkse en voor geen compromis vatbare Thorbecke’.

Joop van den Berg en Jan Vis hebben een tour de force verricht door in één band honderdvijftig jaar parlementaire geschiedenis te beschrijven. Het is parlementaire geschiedenis in klassieke stijl die aansluit bij klassiekers als het aloude werk van de vrijzinnig-democraat P.J. Oud. Anders dan hij en meer oudere parlementair historici begint De eerste honderdvijftig jaar echter in 1796. De titel van het boek klinkt als echo van Ouds Honderd jaren, maar hij is kritisch, hij is een programma. In het eerste deel van het boek, van Van den Berg, proef je de oud-docent die zijn studenten uitlegt dat de Bataafse Tijd ten onrechte is vergeten en die dat nu mede op basis van de meest recente literatuur recht zet.

Origineel in vergelijking met hun voorgangers is verder – vooral in het eerste deel – de grote nadruk op de grondwet als kader voor de politiek. Die is verhelderend, maar Van den Berg draaft wel wat door als hij het onderscheid tussen grondwetsherziening en een nieuwe grondwet geheel relativeert. Dat Thorbecke in 1848 een grondwet herzag in plaats van een nieuwe opstelde, is wezenlijk voor zijn hele politiek geweest en omgekeerd sloot de grondwet van 1814 wellicht aan bij voorgangers, maar is die geheel als nieuwe grondwet gedacht. Bij die stelling zie je de docent voor je die zijn studenten met succes prikkelt tot nadenken, maar in een handboek doet het wat geforceerd aan.

Overtuigender is het pleidooi om Ockerse als schepper van de Staatsregeling van 1796 op één lijn te zetten met Van Hogendorp en Thorbecke. Ook verder treft de (her)waardering van hoofdpersonen. Meest opvallend is de herwaardering van Donker Curtius die een veel behendiger praktisch politicus was dan de ‘koppige, nurkse en voor geen compromis vatbare Thorbecke’ (contactgestoord, kortom). Verfrissend is het gebrek aan respect voor de held van voorgaande parlementaire (en ook nog hedendaagse) historici zeker, maar zo wordt wel vergeten dat Thorbecke na 1848 het parlement gestempeld heeft met zijn gezag en optreden. Voor zo’n benadering laat dit boek weinig ruimte: het biedt parlementaire geschiedenis maar amper geschiedenis van het instituut parlement als microkosmos. De auteurs kennen de nieuwste literatuur, maar die heeft weinig invloed gehad op hun aanpak die toch het meeste lijkt op de door hen bewonderde Oud. Met vaste hand schetsen zij de parlementaire faits et gestes (en een deel beleidsgeschiedenis). Veel bekends komt langs, maar ook eigen keuzes van de auteurs.

De beschouwingen over de toestand van het land waarmee de hoofdstukken beginnen hadden korter gekund, zeker voor zover ze niet direct met de volgende tekst in relatie staan. Het boek is er nog dikker van geworden en dat is jammer, want een handboek voor studenten zal het zo moeilijk kunnen zijn. Toch zullen vast nog meer drukken volgen. Dan kunnen kleine missers over personen recht worden gezet, zoals dat Leopold van België de ‘broer’ zou zijn van Prince Consort Albert, die zijn neef was – en volgens sommige verhalen zelfs zijn zoon – en in 1830 nog niet getrouwd met Victoria die ook nog geen koningin was. En als ze het voor 1918 hebben over de ‘oud geworden Jan Kappeyne’, die toen nog geen 65 was, dan lijkt het (ook volgens het register) te gaan over zijn oom die al decennia dood was.

Het is erg jammer dat Joop van den Berg in zijn eentje het boek heeft moeten afmaken, en daardoor geen gelegenheid had het deel na 1945 te schrijven. Het had mooie typeringen à la Oud kunnen opleveren die ook als deelnemer geschiedenis schreef. Wellicht komt hij er nog aan toe om in een wat persoonlijker getoonzette, lossere stijl herinneringen op schrift te stellen aan de tijd die hij zelf, als journalist en politicus, heeft meegemaakt. Wie zou die in zijn stijl niet graag lezen?

Dit artikel verscheen in 'De Hofvijver' nr. 30 d.d. 27 mei 2013.