Niet-Europese Nederlanders hebben ook recht op Europese bescherming

Wytze van der Woude, universitair docent staatsrecht aan de Universiteit van Maastricht

Als het aan VVD-Tweede Kamerlid André Bosman ligt, mogen Curaçaoënaars, Arubanen en inwoners van Sint Maarten zich niet langer in Nederland vestigen als zij niet op zijn minst beschikken over een eigen vermogen, concreet uitzicht op een baan hebben of een studie volgen. De ratio van het voorstel is ruwweg dat kansarme ‘Antillianen’ beter gebaat zijn bij verblijf in hun vertrouwde Caribische omgeving en dat het Europese deel van Nederland dergelijke ‘probleemgevallen’ er niet meer bij kan hebben. Onlangs bracht de Afdeling advisering van de Raad van State advies uit over dit wetsvoorstel. De Raad blijkt ernstige bedenkingen te hebben bij de manier waarop het wetsvoorstel is gemotiveerd. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is op een aantal punten inderdaad flinterdun. Op een tweetal punten zal hieronder enige toelichting worden gegeven.

Allereerst het volgende: Curaçaoënaars, Arubanen en Sint Maartenaren (bij gebrek aan een beter woord) bestaan niet. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft één nationaliteit: de Nederlandse. Er zijn Nederlanders die in het Koninkrijk der Nederlanden wonen (in Nederland (inclusief BES-eilanden), Curaçao , Aruba of Sint Maarten), Nederlanders die in andere EU-landen wonen en Nederlanders die elders ter wereld wonen. Meer smaken zijn er niet en de basissmaak is altijd deze: we zijn allemaal Nederlanders. Deze constatering is van belang, aangezien de uitoefening van bepaalde fundamentele grondrechten gekoppeld is aan het wettig verblijf binnen een staat, in ons geval het Koninkrijk der Nederlanden.

Om precies te zijn gaat het hier om art. 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en art. 12 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR). Beide verdragsartikelen garanderen eenieder die wettig verblijft op het grondgebied van een staat het recht zich binnen die staat vrijelijk te verplaatsen. Volgens de Memorie van Toelichting zijn hierop echter uitzonderingen toegestaan. Dat klopt inderdaad. Met het oog op in deze bepalingen opgesomde belangen als de nationale veiligheid, openbare orde of de volksgezondheid zijn bepaalde beperkingen toegestaan. Deze beperkingen zijn echter op hun beurt weer aan beperkende voorwaarden verbonden. Kort gezegd komt het erop neer dat deze beperkingen alleen mogelijk zijn wanneer zij voor het dienen van bovengenoemde belangen strikt noodzakelijk zijn. In dat geval moet bijvoorbeeld worden bezien of er sprake is van een dwingende maatschappelijke behoefte en moet de vraag worden beantwoord of de met de beperking te verwezenlijken doelen niet op een minder ingrijpende manier kunnen worden bereikt.

Het gemak waarmee in de Memorie van Toelichting over deze hordes wordt gestapt, wordt gevoed door de omstandigheid dat de overige Caribische landen in het Koninkrijk der Nederlanden sinds jaar en dag voorwaarden verbinden aan de vestiging van ‘Europese’ Nederlanders op hun grondgebied. Met een verkapt beroep op het gelijkheidsbeginsel -  wat zij mogen, mogen wij ook - lijkt Bosman alle mensenrechtelijke kritiek te willen wegwuiven. Daarbij worden echter twee zaken uit het oog verloren:

  • 1. 
    De hoofdregel is nog steeds het grondrecht van verplaatsings- en vestigingsvrijheid, een eventuele beperking is daarop de uitzondering.
  • 2. 
    Gelijke behandeling – dus in dit geval het toepassen van eenzelfde soort uitzondering – is alleen verplicht bij gelijke gevallen.

Dat het de Caribische landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden is toegestaan vestigingseisen te stellen – een mogelijkheid in de Nederlandse jurisprudentie wordt bevestigd – houdt verband met de omstandigheid dat dergelijke beperkingen in hun geval strikt noodzakelijk zijn. Daarmee is nog niets gezegd over de noodzaak daarvan in de omgekeerde omstandigheid.

De totale oppervlakte van de drie Caribische landen binnen het Koninkrijk kan nog niet eens tippen aan de omvang van de provincie Utrecht. Op grond van geografische omstandigheden is een groot deel van deze oppervlakte niet – intensief – bewoonbaar. Het totale inwonertal van de drie eilanden bedraagt amper 300.000 mensen. Bovendien is sprake van een kleinschalige en fragiele economie. Het volledig vrijgeven van het recht op vestiging voor 17 miljoen Europese Nederlanders zou een instroom van nieuwe inwoners kunnen betekenen op een schaal die deze eilanden fysiek en economisch simpelweg niet aankunnen. Zo zou het toelaten van grote groepen pensionado’s die niet beschikken over de middelen om zichzelf te bedruipen, de toch al niet rijkelijk gevulde schatkist van deze landen binnen de kortste keren ledigen.

Het is niet mijn bedoeling de integratieproblematiek rondom ‘Antilliaanse’ probleemjongeren ook maar een millimeter te relativeren. Niettemin moet om zuiver getalsmatige en economische redenen toch worden volgehouden dat een plotselinge instroom van grotere groepen Caribische Nederlanders in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden een ‘probleem’ van een aanzienlijk kleinere orde oplevert. Zelfs al zou de helft van alle Caribische Nederlanders (ruwweg 150.000 mensen) besluiten zich in Nederland te vestigen (hetgeen zou neerkomen op een verdubbeling van het huidige aantal), dan zou het Nederlandse inwonertal met nog niet eens 1% stijgen. Bovendien zou dit in de ruime meerderheid van de gevallen niet gaan om kansarmen. Op dit moment is ongeveer 17% van de van oorsprong Caribische Nederlanders die in Nederland wonen werkloos en trekt 12% een bijstandsuitkering. Uitgaand van dat percentage zouden er ‘slechts’ 25.500 werklozen bijkomen van wie 18.000 een bijstandsuitkering zouden ontvangen. Op een totaal van ongeveer 650.000 werklozen in Nederland is dat bijna verwaarloosbaar. Te meer als men zich realiseert dat de kosten die daarmee gepaard gaan, deels worden gedekt door de economische baten die worden opgebracht door een fors deel van de 124.500 Caribische Nederlanders die niet in de werkloosheid verdwijnen.

De Nederlandse situatie is puur op grond van schaal en economie onvergelijkbaar met die op Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Ongelijke gevallen hoeven niet gelijk te worden behandeld. Het is dus maar zeer de vraag of Nederland dezelfde eisen mag stellen aan vestiging van Nederlanders uit Caribische landen van het Koninkrijk als andersom.

Dit artikel verscheen in De Hofvijver nr. 31 d.d. 24 juni 2013.