Fractiediscipline: niet ideaal wel effectief

Wouter Hulstijn, onderzoeker bij MI Maastricht

In de verklaring waarmee onlangs PvdA-Tweede Kamerlid Myrthe Hilkens bekendmaakte haar Kamerzetel op te geven valt op het veelvuldig gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’. Haar oud-collega Desirée Bonis was haar voorgegaan en ook zij had te kennen gegeven dat er voor haar standpunten of haar idealisme geen ruimte was in de fractie, maar dat zij wel geacht werd in te stemmen met beleid en wetsvoorstellen van de regering waar zij niet achter stond.

Beiden verweten met name PvdA-fractievoorzitter Samsom dat hij alles uit de kast haalde om te voorkomen dat ‘dissidente’ geluiden te hard zouden klinken. Afwijkend geldt in dit geval van het regeerakkoord: het regeerakkoord zou de marges bepalen van de ruimte die individuele fractieleden hebben voor het bepalen van hun eigen standpunt, of preciezer, voor het bepalen van hun stem. En dat terwijl het regeerakkoord formeel een onderlinge afspraak is van bewindspersonen en niet van Kamerleden.

Zulke affaires laten steevast zien dat de piketpaaltjes die het staatsrecht slaat niet de grenzen van het politieke bedrijf bepalen. Wat zegt het staatsrecht, in dit geval onze grondwet, over de positie van een individueel Kamerlid in relatie tot de fractie waarvan hij lid is? Welnu, niets. Onze negentiende-eeuwse grondwet met moderne franje weet niet van het bestaan van politieke partijen of Kamerfracties. Onze enige aanknopingspunt in de grondwet is artikel 67 lid 3: de leden stemmen zonder last. Dit artikel wordt steevast aangehaald als er weer eens een stormpje opwaait over fractiediscipline.

Maar wat zégt artikel 67 lid 3 nu precies? Het leert de leden van de Staten-Generaal dat zij bij het uitbrengen van hun stem vrij zijn en móeten zijn. Het geeft hun de ruimte te stemmen zoals zij willen en het verbiedt hen te stemmen zoals een ander hun opdraagt. Het verbod op last ziet nadrukkelijk alleen op het uitbrengen van de stem omdat dat een objectieve handeling is. Anders gezegd, of iemand zich bij zijn meningsvorming in díe mate laat leiden door wat anderen zeggen zodat hij feitelijk hun mening verkondigt, is moeilijk zo niet onmogelijk vast te stellen. Tegelijkertijd is artikel 67 – en zijn de aanverwante artikelen 58 en 60 – van oudsher bedoeld als opdracht aan volksvertegenwoordigers: het is uw taak om op basis van de parlementaire gedachtewisseling zelfstandig te beslissen welke keuze in het algemeen belang is, dat wil zeggen in het belang van ons allemaal en niet slechts van een deel van het Nederlandse volk (vgl. art. 50 Gw).

‘Van oudsher’ betekent sinds de ontwikkeling van onze representatieve democratie vanaf het begin van de negentiende eeuw. Tot de emancipatie van de middenklasse en arbeidersklasse vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw, maakten de conservatieven en (doctrinair-) liberalen de dienst uit. De benchmark van een gezond parlementair bedrijf wordt echter nog steeds gevormd door (Thorbecke’s) doctrinair-liberale opvattingen hierover. Eén van de belangrijkste is dat het parlement het algemeen belang moet dienen (en niet groepsbelangen zoals van de adel of het kapitaal). Wat in een concreet geval het algemeen belang is kan alleen duidelijk worden door een open debat waarin alle mogelijke opinies over het algemeen belang met elkaar botsen. Uit deze botsing wordt als het ware vanzelf duidelijk wat werkelijk het algemeen belang is. Een open debat kan alleen gevoerd worden door vrij-denkende en onafhankelijke parlementariërs en daarom werd groepsvorming (factievorming genoemd) in het parlement veroordeeld en geminacht omdat die er toe zou leiden dat parlementariërs nog voordat een debat gevoerd is hun standpunt al klaar hebben.

Onze parlementaire werkelijkheid ziet er heel anders uit dan de doctrinair-liberale voorstelling daarvan (en ook hún parlementaire werkelijkheid was niet in overeenstemming met hun idealen), maar bij tijd en wijle wordt het parlement weer even in zijn hemd gezet als het wordt geconfronteerd met dat ideaalbeeld. En dat gebeurt als er na aanleiding van het terugtreden van Kamerleden publiekelijk wordt gediscussieerd over fractiediscipline (Kamerleden stemvee?) en het reëel existerende vrije mandaat van onze volksvertegenwoordigers.

Fractiediscipline biedt echter zoveel voordelen (eendracht maakt macht) en het ideaaltypische parlement is zo ver verwijderd van de dagelijkse praktijk (sociale druk, charisma politiek leider) dat we er gerust vanuit kunnen gaan dat deze negentiende-eeuwse innovatie ook in de eenentwintigste eeuw nog lang zal standhouden.

Deze bijdrage verscheen in 'de Hofvijver' nr. 34, dd. 30 september 2013