Estland en de Europese Unie: argwaan na de terugreis

Jeroen Bult is historicus en publicist, gespecialiseerd in de Baltische Staten. Hij werkt momenteel aan een boek over Estland sinds 1990.

Uitbundigheid is nooit besteed geweest aan de introverte, individualistische Esten, maar op 1 mei 2004 heerste er een feeststemming in hoofdstad Tallinn. Die historische dag keerde hun kleine, eeuwenlang geknechte land definitief terug in de Europese Familie. Het lidmaatschap van de Europese Unie (en dat van de NAVO) zou garant staan voor het op gepaste afstand houden van de mogendheid die van 1940 tot 1941 en van 1944 tot 1991 onder de werknaam Sovjet-Unie groot menselijk, economisch en ecologisch onheil had aangericht: Rusland.

Westbindung, om het met Konrad Adenauer te zeggen, werd gezien als het probate middel voor afscherming van het vermaledijde Oosten. ‘Zonder nauwe betrekkingen met het Westen, kon de ontkoppeling van het Oosten niet slagen’, in de woorden van Mart Laar, tweevoudig premier en genius achter Estlands draconische markthervormingen. Het afstaan van een deel van de in 1991 herwonnen nationale soevereiniteit aan Brussel werd door Laar en het grootste deel van de politieke en academische elite als het mindere kwaad gezien. In die zin tekende zich een interessante paradox af: men toonde zich bereid delen van de nationale soevereiniteit over te dragen om diezelfde nationale soevereiniteit kracht bij te zetten (ten opzichte van Moskou) en om verzekerd te zijn van het overleven van de kwetsbare Estse natie.

De Europa-conceptie bood reeds tijdens de Sovjet-bezetting hoop en houvast en werd na het losbarsten van de Laulev revolutsioon (Zingende Revolutie) tegen het Moskouse juk, eind jaren tachtig, de dominante habitus. Estland was geen typische voormalige Sovjet-republiek, het was een Europees land dat in 1940 door de oosterse, volstrekt a-Europese horden van Stalin was geknecht. Sterker nog, zo kon men na 1991 steeds openlijker horen, het was één der oudste naties van Europa. De Esten woonden al minstens vijfduizend jaar onafgebroken op dezelfde plaats aan de Oostzee en de grote migratiestromen in de Europese geschiedenis hadden Estland eigenlijk nooit bereikt. Had de Romeinse historicus Tacitus de Aestiorum gentes en hun taal, zeden en manier van kleden al niet expliciet genoemd in zijn geschrift Germania? Een gegeven, waarbij president, devoot europeaan en talenwonder Lennart Meri (1992-2001) negentienhonderd jaar na dato, in 1998, uitgebreid stil stond: ‘Tacitus leert ons dat Noord-Europa, inclusief Estland, in die tijd belangrijk was.’

‘Het is zo duidelijk dat wij een Europese identiteit hebben dat ik altijd ontzet ben, als ik hoor dat wij het besluit hebben genomen om “een onderdeel” van Europa te worden. Wij zijn geen ronddrijvend eiland dat zich willekeurig hier en daar vastkoppelt, wij behoren al sinds de dagen van het Romeinse Rijk tot Europa’, voegde Meri daar in een interview aan toe. Estlands terugreis naar het tijdloze Europa was dus niet enkel een politiek-strategische en economische noodzaak, het betrof tevens een genoegdoening voor het politieke onrecht dat het land was aangedaan en, meer in het algemeen, een vanzelfsprekendheid, een normalisering die in het verlengde lag van de historisch-culturele waarheid.

Echter, in aanloop naar en na de EU-toetreding 2004 volstond dergelijke pompeuze retoriek niet meer; er moest nu praktisch beleid worden geformuleerd. Dat heeft soms geresulteerd in aanzienlijk minder idyllische/eurofiele taferelen. Fricties met de hoofdrolspelers op het EU-toneel, zowel de Europese Commissie als bepaalde ‘oude’ lidstaten, zijn niet uitgebleven. Zo verzandde Estland, samen met enkele andere ‘nieuwe’ leden, in 2004 direct in een dispuut met Duitsland, Frankrijk en Zweden over nut en noodzaak van de harmonisatie van bedrijfsbelastingen i.e. een Mindeststeuer binnen de Unie. De laatste groep klaagde dat een Estse maatregel als de vrijstelling van belasting op geherinvesteerde winst bedrijven weglokte en op misbruik van de Europese solidariteit neerkwam. In een column in de Wall Street Journal beet oud-premier Laar, de geestelijk vader van die maatregel, van zich af dat West-Europa beter belastingenverlagingen en een grondige hervorming van de verzorgingsstaat kon doorvoeren.

Rond die tijd voelde de EU ook de naweeën van de Amerikaanse inval in Irak, een inval die de Unie tot op het bot had verdeeld en die Estland openlijk had gesteund. Daarmee gaf de EU het signaal af dat zij, binnen het kader van de ‘Westbindung’, de Verenigde Staten als de ware levensverzekering tegen Ruslands nukken en mogelijke wederopstanding beschouwde. De uitbouw van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de Unie is Tallinn weliswaar bijgevallen, maar deze mag, zo vervolgt het, niet ten koste gaan van de relatie met Washington en dient een concrete invulling met betrekking tot Rusland en energiekwesties (lees: het terugdringen van de Europese afhankelijkheid van Ruslands natuurlijke hulpbronnen) te krijgen.

De aanleg van de Nord Stream-pijpleiding door de Oostzee, die West-Europa sinds 2011 direct van Siberisch gas voorziet, zag Estland als een ernstige doorkruising van dat laatste streven. ‘Schröder en Chirac toonden opzettelijk een bereidheid om Ruslands gedrag ten opzichte van de Baltische landen en Polen te negeren. In plaats daarvan, gaven zij prioriteit aan hun nationale economische belangen, dit ten koste van het GBVB’, schreef Toomas Hendrik Ilves die korte tijd later president van Estland zou worden. De argwanende Esten zullen daarom nauwlettend in de gaten houden, of de Krim-/Oekraïne-crisis voor de EU-landen werkelijk aanleiding zal zijn om voortaan meer met één stem te spreken.

De invoering van de euro in 2011 leek de kroon op Estlands terugkeer in Europa te zijn. Echter, de politieke aardbeving die Vladimir Poetin heeft veroorzaakt door (volgens de Esten) op ‘1940-achtige’ wijze de Krim te annexeren, zal de soliditeit van die terugkeer en van de ontkoppeling van het Oosten ongetwijfeld op de proef stellen.

Dit artikel verscheen in 'De Hofvijver' nr. 40, d.d. 24 maart 2014.