2014: een Europees 1848?

Eduard Slootweg, hoofd van het Europees Parlement Informatie Bureau in Nederland, denkt dat de verkiezingen voor het Europees Parlement op 22 mei 2014 weleens het startpunt zijn van een staatsrechtelijke ommezwaai, vergelijkbaar met wat in Nederland in 1848 begon.

Ter herinnering: in 1848 werd met de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid een eerste stap gezet die zou leiden tot het primaat van de Tweede Kamer bij de samenstelling van het kabinet. Weliswaar dacht koning Willem III toen nog dat hij zijn ministers ‘naar welgevallen’ kon benoemen en ontslaan, maar in de loop van de 19e eeuw werd duidelijk dat hij dat alleen kon doen als ministers het vertrouwen van de Tweede Kamer hadden. Sinds 2011 bepaalt ook in praktische zin de Tweede Kamer de samenstelling van een kabinet. De Koning tekent alleen nog maar het benoemingsbesluit en beëdigt de bewindslieden, waarmee het kabinet een verlengstuk van de Tweede Kamer is geworden.

Terug naar Europa: artikel 17 lid 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt: “Rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadplegingen, draagt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bij het Europees Parlement een kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie voor. Deze kandidaat wordt door het Parlement bij meerderheid van zijn leden gekozen.”

Inmiddels hebben de Europese partijpolitieke families in eigen kring kandidaten aangewezen voor het voorzitterschap van de Europese Commissie en daarmee een politiek feit gecreëerd. Het Europees Parlement gaat ervan uit dat de Europese Raad het parlement na de verkiezingen in nieuwe samenstelling zal consulteren waarmee het Europees Parlement als eerste aan is. Het Parlement zal dan een van de partijpolitieke kandidaten naar voren schuiven. Waarschijnlijk de kandidaat van de grootste fractie, of in ieder geval een kandidaat die op de vereiste meerderheid in het Parlement kan rekenen (de helft plus een van het aantal leden). Dan is het aan de regeringsleiders om een kandidaat voor te dragen, maar ieder ander dan de suggestie van het Europees Parlement heeft grote kans te sneuvelen bij de stemming.

Daarmee is voor het eerst de politieke samenstelling van het Europees Parlement van doorslaggevend belang voor de samenstelling van de executieve, analoog aan de verkiezing voor de Tweede Kamer. Immers bij nationale verkiezingen gaat de strijd niet alleen meer om de samenstelling van het parlement maar ook om de politieke kleur en persoon van de premier: krijgen we een links of een rechts kabinet?

De lidstaten hebben zich overigens nog niet gewonnen gegeven. Minister Timmermans is heel duidelijk in zijn Staat van de Unie waarin hij schrijft dat de winnende EP-kandidaat niet automatisch door de Europese Raad zal worden voorgedragen.

Het belooft dus in 2014 een hete zomer en najaar te worden. Het zal erop aankomen wie van de twee het meest moedig zal zijn: het Europees Parlement of de lidstaten? Het EP heeft in ieder geval al een goed track-record opgebouwd in de onderhandelingen met de lidstaten. Ook Timmermans erkent dit in zijn Staat van de Unie. Hij noemt SWIFT-onderhandelingen en de onderhandelingen over de Meerjarenbegroting en hij noemde tijdens het debat over de Staat van de Unie “zonder reserve” het Europees Parlement de best functionerende Europese instelling. Niet voor niets stuurt hij aan op een strategisch partnerschap met het EP als medewetgever en meer dialogen op politiek niveau. Maar voor dit moment is het nog afwachten wat de uitslag van de verkiezingen ons gaat brengen.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 42, d.d. 19 mei 2014.