Euro-pragmatisme domineert in Nederland

Hans Vollaard is universitair docent binnen het Instituut Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden.

Op een recente cartoon van Tom Collignon durft zoonlief uit de kast te komen. Schoorvoetend vertelt hij zijn ouders thuis op de bank dat hij eurofiel is. Collignon weet zo treffend de verschoven Europa-standpunten in Nederland te illustreren. Het beeld is vaak dat eurofilie in de laatste vijftien jaar nagenoeg volledig is ingewisseld voor euroscepsis. Dat klopt niet. Eurofilie bestaat nog steeds. En Euro-pragmatisme is vooral de dominante stroming geworden. Daarom kan Nederlands lidmaatschap van de Europese Unie –vooralsnog - op steun van de meeste partijen en kiezers rekenen.

De campagne voor de verkiezingen van het Europees Parlement in 2014 is als vanouds een matte bedoening. Dat is niet vreemd, want de vorming van de nationale regering staat niet op het spel. Partijen zetten daardoor minder geld en mindere kandidaten in dan bij Tweede Kamerverkiezingen, ook al heeft het Europees Parlement meer invloed dan ooit. In de media kunnen de Europese verkiezingen evenzeer op minder aandacht rekenen. En als media er al aandacht aan besteden, is dat nogal eens onbeholpen. Dat gaat verder dan onzinnige berichtgeving over kledinglabels. Neem nu het debat tussen de Europese lijsttrekkers bij Nieuwsuur. De stellingen die het programma aan de lijsttrekkers voorlegde, betroffen eerst en vooral kwesties die de Tweede en Eerste Kamer aangaan. Nationale parlementen gaan immers over de vraag welke bevoegdheden de EU en haar instellingen krijgen en of Nederland in de EU blijft, terwijl het Europees Parlement meer gaat over de beleidskoers van de EU. De toch al weinig geïnformeerde kiezers worden zo op het verkeerde been gezet. Als kiezers hun partijkeuze vervolgens baseren op de vraag voor/tegen de EU, dan komen hun wensen niet direct bij het goede loket terecht.

En dan dat beeld dat Nederland in de laatste vijftien jaar van eurofiel iEuron eurosceptisch is veranderd. Dat komt vooral in de internationale media vaak terug. Vorig jaar zomer berichtte bijvoorbeeld The Economist over de eurosceptische ommekeer van het kosmopolitische, multiculturele Nederland, uiteraard met een foto van Geert Wilders erbij. Dat beeld heeft de charme van eenvoud voor de lieve lezers en luisteraars, maar daarmee is het nog niet correct.

De eurofiele hoop op een steeds hechtere Europese politieke unie met Europese burgers was voor 2000 niet zo breed gedeeld als nu wordt gesuggereerd. In het begin van Europese integratie stelden regeringen zich zelfs anti-supranationaal op. Later gebruikten zij vooral supranationale besluitvorming als instrument om grote landen aan afspraken te binden. Als een regering al eurofilie beleed, dan was die ondergeschikt aan de wens tot de vorming van een Europese markt voor Nederlandse handel  en een primaire veiligheidsrol voor de NAVO en de VS. En sinds het Verdrag van Maastricht (1991) varen Nederlandse regeringen steeds openlijker een Euro-pragmatische koers: alleen Europese integratie nog op de terreinen waar dat ten goede komt voor het nationale belang.

In het parlement is wel lange tijd en breed eurofilie beleden. Ook daar was die in de praktijk echter ondergeschikt aan de economische en veiligheidsbelangen van Nederland. Al ruim voor het jaar 2000 verving de VVD onder leiding van Frits Bolkestein het geloof in Europese politieke unie met Europese burgers voor Euro-pragmatisme. Geleidelijk aan, en zeker na de Tweede Kamerverkiezingen van 2002 en het referendum van 2005, hebben PvdA en CDA zich in eveneens in het Euro-pragmatische kamp gevoegd. Het klopt dat nieuwe partijen als SP, Lijst Pim Fortuyn en PVV Eurosceptisch zijn: zij willen minder of geen Europese integratie. Op hun beurt hebben echter sinds de jaren ’90 GroenLinks en ChristenUnie het verzet tegen Europese integratie van hun voorgangers achter zich gelaten en zich eurofiel respectievelijk zuinigjes euro-pragmatisch opgesteld. Kortom, de Nederlandse partijpolitiek is niet geheel eurosceptisch geworden, maar verdeeld tussen eurofielen, euro-pragmatici en eurosceptici. En ja, er is nu veel kritiek op de Europese Unie, maar die is er al veel langer. In Nederland heeft bij voortduring kritiek geklonken op het gebrek aan democratie en slagvaardigheid in de Europese Unie. Dat is niet vreemd. Zowel eurofielen als europragmatici hebben immers altijd gestreefd naar een beter functionerende en democratische EU.

Ook kiezers zijn niet en masse eurosceptisch geworden. Er zijn zeker kiezers die willen dat Nederland uit de EU moet. Die zijn er overigens altijd al geweest. Daarnaast zijn er nog steeds eurofielen die hopen op een Europese politieke unie. Dominant is echter vooral een pragmatische middengroep die Europese integratie accepteert zolang als het ten goede komt aan de Nederlandse belangen. Er is dus geen sprake van een eurosceptische ommekeer. Nederlandse Europa-standpunten zijn vooral verdeeld geraakt.

Het Nederlandse EU-lidmaatschap kan op de steun van eurofiele partijen en kiezers, maar ook nog van veel euro-pragmatische partijen en kiezers rekenen. Die Euro-pragmatische steun is echter geen gerust bezit. Er zijn genoeg concrete voorbeelden te geven waarom EU-lidmaatschap niet voordelig lijkt voor Nederland: de hoogte van de Nederlandse EU-afdracht, twee vergaderlocaties voor het Europees Parlement, de uitbreiding die het relatief gewicht van Nederland kleiner maakt, toetreding van armere landen, lidstaten met criminaliteit en corruptie, concurrentie in sommige arbeidssectoren, leningen en garanties ter ondersteuning van armere Eurolanden: op een gegeven moment kan een pragmatische calculatie ten nadele van het Nederlandse EU-lidmaatschap uitvallen. Maar dat is een discussie die niet nu, maar met het oog op de komende Tweede Kamerverkiezingen zou moeten worden gevoerd…

Deze bijdrage is gebaseerd op de bijdragen aan de bundel “De Nederlandse opstelling in Europa”, geredigeerd door Hans Vollaard, Jan van der Harst en Gerrit Voerman. Deze bundel zal later dit jaar verschijnen bij uitgeverij BoomLemma.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 42, d.d. 19 mei 2014.