Democratie op een kruispunt van wegen

Wytze van der Woude is universitair docent staatsrecht aan Maastricht University.

Om de zoveel tijd wordt – ook in Nederland – de noodklok geluid over de staat van de democratie. Gewezen wordt op verlies aan vertrouwen bij burgers, dalende opkomsten bij verkiezingen of gebrekkig leiderschap bij een overdaad aan ‘gedoe’ tussen of binnen (50PLUS) politieke partijen. Vaak heeft het in dat kader weinig zin om te wijzen op indicatoren die erop lijken te duiden dat het nu ook weer niet zo dramatisch gesteld is (opkomstpercentages lijken zich de afgelopen verkiezingen bijvoorbeeld redelijk te hebben gestabiliseerd). Het beeld dat ‘er iets mis is’ is daarvoor te hardnekkig.

Hoewel er voldoende reden is om te twijfelen aan al te sterke doembeelden, is het Nederlandse bestel de afgelopen decennia opgezadeld met een probleem dat niet nog veel langer te ontkennen valt: ons politieke systeem lijkt steeds slechter te passen bij onze politieke cultuur.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Politiek systeem

Het Nederlandse politieke systeem is een wonder van evenredigheid en gematigdheid. De evenredigheid blijkt vooral uit het kiesstelsel. Iedereen die ongeveer 66.000 Nederlanders zo gek krijgt bij Tweede Kamerverkiezingen op hem of haar te stemmen, kan bericht van de Kiesraad verwachten op basis waarvan uiteindelijk een zetel in de Tweede Kamer kan worden ingenomen. We werken immers met een in de praktijk amper bestaande kiesdrempel, zodat ons relatief kleine parlement een betrekkelijk groot aantal fracties kent. De gematigdheid komt om de hoek kijken als dit stelsel van evenredige vertegenwoordiging wordt gecombineerd met ons parlementaire stelsel. Dit stelsel zorgt ervoor dat partijen met uiteenlopende politieke visies moeten samenwerken om kabinetten aan werkbare meerderheden te helpen.

Dit alles kan worden gezien als goed nieuws. De inherente eerlijkheid van ons kiesstelsel, zorgt ervoor dat vrijwel nergens anders ter wereld zo weinig stemmen ‘verloren gaan’. De realiteit van coalitie- en compromispolitiek zorgt ervoor dat elke ideologie uiteindelijk van haar scherpe kantjes wordt ontdaan.

2.

Politieke cultuur

Aan evenredigheid en gematigdheid kleeft echter iets onvoorstelbaar ‘saais’. Het vergt een mate van constante nuance die in de huidige politieke cultuur nauwelijks nog op te brengen lijkt. Meer en meer worden verkiezingen en andere politieke schermutselingen ‘ge-framed’ in termen van winnaars en verliezers, zwart/wit-tegenstellingen en het nakomen van (verkiezings)beloften. We hoeven slechts terug tot de laatste Tweede Kamerverkiezingen om hiervan voldoende voorbeelden te vinden. De verkiezingsstrijd ging niet om de vraag wie met de meeste zetels op zak aan een onderhandelingstafel zou aanschuiven, maar om de vraag of Rutte of Samsom zou winnen. Je kunt het burgers niet kwalijk nemen dat bij hen vervolgens het beeld ontstaat, dat degene van hen die de meeste zetels zou krijgen het vervolgens ‘voor het zeggen zou krijgen’. In een stelsel als het onze is dat ten enenmale onmogelijk. Met de gehanteerde tegenstelling tussen beide kemphanen kwamen burgers dan ook meteen bedrogen uit toen bleek dat er geen andere coalitie denkbaar was, dan één waarin juist beiden zouden plaatsnemen. Eenieder die weet hoe ons systeem werkelijk functioneert, doorziet bovendien meteen dat het onmogelijk is in dergelijke tweekampen gedane beloften structureel na te komen.

Onze politieke cultuur is echter zodanig van een – vooral op Amerika geënte – beeldcultuur doordrenkt geraakt, dat betwijfeld moet worden of ons systeem in zijn huidige vorm de eenentwintigste eeuw zal overleven. Niet alleen in de politiek en de media, maar ook in het bedrijfsleven en de wetenschap ligt de nadruk op de vraag of iemand gewonnen of verloren heeft, of iemand de gestelde ‘targets’ heeft bereikt en worden onderlinge verschillen uitgelicht in pakkende oneliners. Zelfs de onder politiek gezag opererende ambtenarij is onder de noemer New Public Management gedreven richting ‘key performance indicators’ en ‘benchmarks’, die vooral moeten laten zien waarin een bepaalde afdeling ‘beter’ is dan de andere.

Ondertussen ploeteren onze politici zich een weg tussen hun achterban en de onderhandelingstafel en dus tussen vlammende retoriek (alleen zo kun je winnen) en nuchter compromis. En het treurige is dat zij zich – ten onrechte –met deze noeste arbeid in de ogen van velen vaak alleen maar ongeloofwaardiger maken.

Zoals gezegd, het is de vraag hoe lang een politiek systeem gehandhaafd kan blijven in de context van een politieke cultuur die daarbij niet meer past. Wat mij betreft hoeft ons systeem nog lang niet ten grave te worden gedragen. De vraag is wel of het alternatief een haalbare kaart is. Dat vergt namelijk een drastische cultuuromslag bij politici, pers en kiezers.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 43, d.d. 30 juni 2014.