'Nationaalsocialisme als beschavingsideaal'

Tobie Goedewaagen

In 2013 verscheen 'Tobie Goedewaagen, Een onverbeterlijke nationaalsocialist' van de hand van Benien van Berkel. Van Berkel (1965) is historica en theatermarketeer.

Waarom heeft u voor Goedewaagen gekozen?

Als afgestudeerd historica, werkzaam aan de zakelijke kant van het theater was ik geïnteresseerd in de geschiedenis van ons theaterbestel. Aanvankelijk wilde ik een onderzoek doen naar het ontstaan van dit bestel en het subsidiesysteem dat pas na de oorlog is ingesteld. Al gauw werd me duidelijk dat er een verschil van niets en alles zat tussen de voor- en naoorlogse jaren, en dat Dr. Tobie Goedewaagen tijdens de oorlogsjaren de drijvende kracht was geweest achter de notie van zorg en verantwoordelijkheid van de overheid voor de kunsten. Zijn belangrijkste wapenfeit was de oprichting van de Kultuurkamer, die tot doel had de Nederlandse kunsten in nationaal-socialistische zin om te buigen. Toen ik ontdekte dat Goedewaagen in zijn jonge jaren zelf in kunstenaarskringen vertoefde en later een weldenkende filosoof aan de Utrechtse universiteit werd, raakte ik gefascineerd door de levensloop van deze man en heb ik mijn onderzoek naar het theaterbestel geïntegreerd in een biografie.

Was dit op eigen initiatief of omdat er fondsen beschikbaar waren gesteld?

Ik ben op eigen initiatief aan het onderzoek en mijn promotie begonnen. Ik was een zogenaamde 'buitenpromovendus'. Dankzij faciliterende en financiële steun van het NIOD, het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, het Harten Fonds en een kostwinner thuis heb ik vier jaar fulltime aan mijn dissertatie kunnen werken.

Had u een speciale (maatschappelijke of politieke) affiniteit met Goedewaagen? Zo ja, is dat een vereiste?

Dr. Goedewaagen is in 1980 overleden, dus ik heb hem nooit ontmoet. Ik deel geenszins zijn nationaal-socialistische en racistische opvattingen, die hij tot het einde van zijn leven bleef aanhangen. Ik heb intensief contact gehad met zijn familie, in het bijzonder zijn zoon Tobie (1925), die mij op een zeer bijzondere wijze deelgenoot gemaakt heeft van zijn leven met zijn vader. Zonder zijn medewerking en betrokkenheid had ik het boek niet op deze wijze kunnen schrijven.

Mijn fascinatie betrof de drijfveren van een intellectueel die antihumane denkbeelden koesterde en deze voorzag van een theoretisch-wetenschappelijke rechtvaardiging. Het ging mij niet om het vellen van een moreel oordeel over goed of fout, zoals in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog lang de lijn is geweest. Dat hij grote fouten had gemaakt, was al evident. Daarvoor is hij na de oorlog ook terecht gestraft.

Welke ontwikkeling heeft uw sympathie voor Goedewaagen doorgemaakt? Is uw sympathie gaandeweg sterker geworden, of juist verminderd?

Toen ik aan het onderzoek begon en veel boeken, artikelen en brieven van zijn hand las en me volledig onderdompelde in de theorieën van het nationaal-socialisme, had ik de neiging om sterk aan zijn kant te staan, mede ook als reactie op het karikaturale beeld dat Loe de Jong in zijn standaardwerk van Goedewaagen schetste. Ik zag Goedewaagen als het ware als een slachtoffer van zijn tijd, als de onbegrepen dichter die hij ook wel in zichzelf zag. In de loop van de tijd ging ik die opvatting nuanceren, en leerde ik dat Goedewaagen niet tot een willoze groep van crisisslachtoffers hoorde, noch ontspoord of gemankeerd was, maar hoorde tot de groep van intellectuelen die vanaf medio jaren dertig voor zichzelf een leidende positie in de Nederlandse politiek en wetenschap zagen weggelegd. Mijn meer genuanceerde beeld ontstond overigens mede onder invloed van een studiereis aan vier vernietigingskampen in Polen (Sobibor, Belzec, Majdanek en Treblinka). Dit waren, in hun meest extreme vorm, toch ook de tastbare resultaten van het gedachtegoed van Goedewaagen, al weet ik niet eens of hij van het bestaan van die vernietigingskampen op de hoogte was.

Intussen beschouw ik hem als een zeer belezen en intellectuele man die zichzelf in de weg zat met onhaalbare academische idealen en een pijnlijk gebrek aan fijngevoeligheid in zijn sociale omgeving.

Wat is de meest opvallende 'uitkomst' of 'ontdekking' geweest van de biografie?

De belangrijkste uitkomst is dat ik de wortels van het naoorlogse cultuurbeleid en de overheidsbemoeienis met de kunsten, zoals wij die tot op de dag van vandaag kennen in ons land, heb blootgelegd. Duidelijk is dat de kunstwereld na de oorlog ten onrechte het succes van het fenomeen kunstsubsidie, of breder: een actieve betrokkenheid van de overheid bij het culturele leven, heeft geclaimd. Goedewaagens culturele hervormingen hebben een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van het huidige overheidsbeleid ten aanzien van de kunsten. Het is niet ondenkbaar dat zonder tussenkomst van het nationaal-socialistische beleid kunstenaars en kunsten in Nederland in maatschappelijke en economische betekenis tot op de dag van vandaag ondergewaardeerd zouden zijn in vergelijking met de omringende landen.

Voor mij waren daarnaast ook opvallende uitkomsten:

  • Voor intellectuelen was het nationaal-socialisme een beschavingsideaal. Het bood iets nieuws, een nieuw mensbeeld en een utopische wereldorde. Goedewaagen werd, wat ik genoemd heb een 'cultuurracist': volgens hem zou alleen een zuiver Arisch ras zuivere en hoogstaande kunst en cultuur kunnen voortbrengen. Hij had, zoals overigens veel wetenschappers in die tijd, een blinde vlek voor de pseudowetenschappelijkheid van het racisme.
  • De eenzijdigheid van het goed-foutdenken, die van landverraders evengoed als van verzetshelden eendimensionale karikaturale figuren had gemaakt. Gedurende mijn onderzoek heb ik meermalen moeten onderstrepen dat ik geen rehabilitatie nastreefde; sommige met name oudere historici begrepen niet waarom ik een boek over een foute NSB-er scheef.

Wat voegt de biografie toe?

Deze biografie levert een nieuwe bijdrage aan de geschiedwetenschap over collaboratie en verzet. Het breekt met het vastomlijnde idee van goed en fout, dat in de decennia na de oorlog het historische debat over de bezetting domineerde. De ideologie van het nationaal-socialisme en de politieke motieven van daders, met name van intellectuelen als Goedewaagen, is in dat debat onbesproken gebleven, domweg omdat die eenzijdig werden afgedaan als ‘fout’, dus niet het bespreken waard.

Bovendien, en dat is in eerdere ‘dader’biografieën van de Tweede Wereldoorlog nog niet gedaan (vergelijk de biografieën over Mussert, Feldmeijer, Blokzijl, Rost van Tonningen, Seyss-Inquart), heb ik afstand genomen van de bestaande karikaturen van gefrustreerde opportunisten en louter criminele levenslopen die er van deze figuren bestaan, en heb ik gepoogd een man van vlees en bloed neer te zetten. Onderzoek naar drijfveren was belangrijker dan naar (bekende) daden. De aandacht voor motieven en idealen betekent niet dat ik een morele held van Goedewaagen heb willen maken of rehabilitatie nastreefde; eerder heb ik willen laten zien dat politieke idealen een grote diversiteit van waardes en betekenissen kunnen hebben.