Hachelijk oordeel

Dr. Bert van den Braak is als parlementair historicus verbonden aan het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden.

Wat waren goede en wat minder goede kabinetten? Dat is een vraag die niet zo eenvoudig is te beantwoorden. Er zijn hoogstens enkele indicatoren om een antwoord te geven op de vraag of een kabinet 'succesvol' was of niet. Geheel los van een politieke appreciatie kan het echter moeilijk worden gezien. Sommigen zullen 'paars' succesvol noemen, maar anderen denken daar heel anders over. Eigenlijk is het zelfs eenvoudiger om aan te geven dat een kabinet 'zwak' was, ook al zijn daar vaak weer kanttekeningen bij te maken.

Er zijn misschien wel enkele gronden aan te voeren waarop een oordeel kan worden gebaseerd. Dan moet in alle gevallen rekening worden gehouden met omstandigheden. Belangrijk is bijvoorbeeld de vraag of een kabinet het economisch tij mee had en of het over een ruime of krappe parlementaire basis beschikte. Zonder dat laatste is het tot stand brengen van wetgeving uiteraard niet eenvoudig.

Wetgevende resultaten

Een wellicht bruikbaar criterium is de vraag of de voornemens van het kabinet, zoals neergelegd in regeerakkoord en regeringsverklaring, werden gerealiseerd. Gekeken kan dan worden naar de wetgevende prestaties van het kabinet. Dat een kabinet zijn hervormingsagenda wist door te voeren, kan als indicatie voor succes worden gezien. Succesvol kunnen dan bijvoorbeeld worden genoemd de kabinetten-Lubbers I, -Kok I, -Balkenende II en het huidige kabinet.

Er zijn uiteraard ook kabinetten geweest waarvoor die noodzaak tot hervormingen niet of minder sterk bestond. Dat gold bijvoorbeeld voor de kabinetten-De Quay en -De Jong. Die kabinetten brachten evenwel veel belangrijke wetgeving tot stand. Het kabinet-De Quay onder meer de Mammoetwet (de Wet voortgezet onderwijs), de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Bijstandswet; het kabinet-De Jong onder meer de AWBZ, de Wet op het minimumloon en de Wet universitaire Bestuurshervorming.

Kabinetten die op wetgevend gebied weinig wisten te presteren, waren bijvoorbeeld het kabinet-Den Uyl en het kabinet-Balkenende IV. Voor beide gold dat de verhoudingen in het kabinet steeds moeizamer werden en dat de verhoudingen tussen de regeringsfracties verslechterden.

Homogeniteit

Interne cohesie en homogeniteit zijn eveneens indicatoren voor succes. Hier geldt wellicht het sterkst dat een kabinet dat daarover niet of minder beschikte, ook minder succesvol was. De meest sprekende voorbeelden daarvan zijn de kabinetten-Biesheuvel (christendemocraten, VVD en DS'70), -Van Agt II (CDA-PvdA-D66) en -Balkenende IV (CDA, PvdA, ChristenUnie). Die kabinetten kwamen ook voortijdig ten val. Dat een homogeen kabinet toch weinig succesvol kan zijn, bewezen bijvoorbeeld de kabinetten-Cals en -Rutte I. Zij hadden echter te maken met gebrek aan parlementaire steun en kwamen eveneens voortijdig ten val.

Daadkracht

Het vermogen om zaken aan te pakken, is uiteraard ook een graadmeter. Vrij algemeen wordt erkend dat het eerste kabinet-Van Agt op dat gebied tekort schoot. De crisis verergerde en voor structurele hervorming was onvoldoende steun. Bovendien kreeg dat kabinet te maken met enkele 'bijna-crises', waarvan die rond het aftreden van minister van Financiën Andriessen de meest sprekende was. Het kabinet-Van Agt I moest schipperen tussen de wensen van VVD en een belangrijk deel van de CDA-fractie. Dat het de gehele periode uitzat, was op zich al een prestatie.

Voor kabinetten die meer of minder als voortzetting van een coalitie konden worden beschouwd, leek succes vrijwel altijd minder aanwezig. Dat gold bijvoorbeeld voor het kabinet-Marijnen, dat als voortzetting van het kabinet-De Quay kan worden gezien. Het gold eveneens voor Lubbers II en Kok II. Toch hebben die kabinetten, die over een sterke parlementaire basis beschikten, veel tot stand gebracht. De mate van succes werd bij die kabinetten vooral door de beeldvorming bepaald.

Daadkracht werd vaak gewaardeerd, maar dat gebeurde vooral 'achteraf'. Het eerste kabinet-Lubbers dat nu wordt geprezen om de aanpak van de economische crisis van de jaren tachtig, was lange tijd bij grote delen van de bevolking hoogst impopulair. Het zelfde gold in mindere mate voor het kabinet-Balkenende II.

Electoraal succes

Als graadmeter voor succes kan natuurlijk ook electoraal succes worden gezien. Kabinetten waarvan de regeringspartijen zich handhaafden (of zelfs wonnen) kunnen dan als 'succesvol' worden aangemerkt. Dat was bijvoorbeeld het geval bij het kabinet-De Quay en het kabinet-Kok I. In dat op zicht kan zelfs het kabinet-Den Uyl als 'succesvol' worden gezien, omdat de regeringspartijen PvdA, D66 en CDA wonnen. Voor laatstgenoemde partij, die toen voor het eerst als zodanig meedeed, gold echter dat zij was samengesteld uit twee voormalige regeringspartijen (ARP en KVP) en één oppositiepartij (CHU).

Vaak was er een beeld dat tussen de regeringspartijen electorale verschuivingen plaatsvonden. Zo wonnen in 1963 KVP en CHU, maar verloren VVD en ARP. In 1986 en 2006 won het CDA, maar verloor regeringspartij VVD. Duidelijk verliezende kabinetten (d.w.z. de partijen die dat steunden) waren de kabinetten-De Jong, -Biesheuvel, -Van Agt I en -Lubbers III. Voor dat laatste kabinet gold zelfs dat zowel PvdA en CDA flink verloren. Het feit dat het altijd om coalities gaat, maakt het beeld gecompliceerd.

Bewindslieden

Als laatste graadmeter kan de 'kwaliteit' van de bewindslieden worden gezien. Ook dat is uiteraard een hachelijk oordeel. Alle kabinetten kennen sterke en minder sterke bewindslieden en slechts enkelen worden in de regel als 'zwak' betiteld. Bij dat laatste speelt overigens ook de complexiteit van problemen, de parlementaire steun en de positie in het kabinet wel een rol. Je kunt bovendien zeggen dat bijvoorbeeld het kabinet-Van Agt II bestond uit politieke zwaargewichten (Den Uyl, Van Mierlo, Van Dam, Terlouw, De Koning), maar dat het niettemin een zwak kabinet was.

Als we kijken naar kabinetten met 'zwakkere' ministers dan komen we uit bij het kabinet-De Quay (zwak waren met name minister van Justitie Beerman en minister van Defensie Visser, terwijl Van Rooy zelfs gedwongen was af te treden). In het kabinet-De Jong gold De Block als zwak (hij trad eveneens tussentijds af) en waren er twijfels over Beernink. In het kabinet-Balkenende IV hadden de ministers Vogelaar en Cramer geen sterke positie.

Rangorde

Het opmaken van een rangorde in 'sterkte' is in het algemeen een hachelijke zaak. Kabinetten functioneren in ongelijke politieke en economische omstandigheden. Kwaliteit van de ministers, homogeniteit en electoraal succes zijn hoogstens indicatoren, maar toch niet veel meer dan dat.

Op het onderstaande lijstje is vast veel af te dingen, maar niettemin...

 

sterk

Kok I (1994-1998)

Lubbers I (1982-1986)

Balkenende II (2003-2006)

 

zwak

Van Agt II (1981-1982)

Rutte II (2010-2012)

Biesheuvel (1971-1973)