Kansen en risico's van de regionale lobby bij de EU

Marie van Hout was verbonden aan het Montesquieu Instituut.

De centrale Nederlandse lobby lijkt vooralsnog succesvoller in Brussel dan de lobby van de lagere overheden. Als de lobby van de lagere overheden bij de EU echter effectiever zou worden in de toekomst, kan dit een wig drijven tussen het Rijk en de lagere overheden. Een te innige relatie tussen de lagere overheden en Europa kan zelfs bedreigend zijn voor het Rijk.

Drijfveren voor regionale lobby in Brussel

Een groot gedeelte van de EU-wetgeving wordt in Nederland gedeeltelijk of volledig uitgevoerd door lagere overheden zoals provincies en gemeenten. Door verdere decentralisatie zal dat alleen maar toenemen. Dat schept aan de ene kant kansen, maar aan de andere kant ook risico’s. Voor de lagere overheden liggen de kansen in Brussel voor het oprapen, in het bijzonder in financieel opzicht zoals allerlei fondsen waarmee de EU geld beschikbaar stelt voor regionale projecten. De risico’s verschuilen zich in het feit dat deze overheden ook de verantwoordelijkheid moeten dragen voor de uitvoering van het Europees beleid. Als de EU-wetgeving als onwenselijk wordt beschouwd door de regionale actor of zelfs botst met het eigen beleid, kan een juiste uitvoering van beleid zijn tol eisen. Bovendien geldt sinds juni 2012 de Wet Naleving Europese Regelgeving Publieke Entiteiten (‘Nerpe’), die het Rijk in staat stelt lagere overheden bij te sturen en te sanctioneren indien zij Europese wetgeving gebrekkig hebben uitgevoerd. Zowel de kansen als de risico’s vormen daarom drijfveren voor de regionale actoren om zich actief te mengen in het Europese beleidsvormingsproces.

Het lijkt er op dat de regio’s in Brussel serieuzer genomen worden dan in Den Haag. Dit heeft te maken met het feit dat een aantal Europese regio’s, zoals de Duitse en Italiaanse, een grote mate van autonomie kennen. De Nederlandse regio’s liften hier op mee. De EU stimuleert daarnaast regionale participatie in het Europese beleidsvormingsproces. De Nederlands lagere overheden zijn, net als veel van hun Europese counterparts, dan ook al jaren bezig zich te manifesteren op Europees niveau. Zo hebben de provincies een gezamenlijk lobbykantoor in Brussel onder de naam ‘Huis van de Nederlandse Provincies’. Ook de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht hebben samen een eigen lobbykantoor in het Brusselse, genaamd ‘G-4’. Het feit dat lagere overheden zelf gaan lobbyen wijst er op dat zij het idee hebben dat ‘Den Haag’ hun belangen niet adequaat vertegenwoordigt in Brussel.

Conflicterende belangen

Dit laatste is niet verbazingwekkend, aangezien het Rijk en de lagere overheden in sommige gevallen tegengestelde belangen hebben. Dit zagen we terug bij de Europese meerjarenbegroting voor 2014-2020. De Nederlandse provincies wilden dat de subsidies uit het Europees regionaal ontwikkelingsfonds (ERDF) beschikbaar bleven voor de rijke regio’s in de EU, waar de Nederlandse regio’s onder vallen. De provincies vonden dat ‘Den Haag’ zich hard moest maken dat er middelen uit het Cohesiefonds en Europa 2020 beschikbaar zouden blijven voor de Nederlandse regio’s. Het Rijk wilde echter niet dat de fondsen beschikbaar werden gesteld voor de rijke regio’s, om zo de afdracht van Nederland aan de EU te verkleinen met één miljard euro.

Uiteindelijk werd besloten dat 70 procent van het budget voor regionaal beleid naar de armste regio’s moest gaan. Er blijft dus nog wat over voor de Nederlandse regio’s, maar het totale ERDF-budget is geslonken ten opzichte van de vorige periode en ook het bedrag dat Nederland toekomt, is afgenomen. De centrale Nederlandse lobby lijkt dus effectiever te zijn geweest dan die van de lagere overheden. De Europese begroting in de periode van 2007-2013 viel, wederom mede door de centrale Nederlandse lobby, ook al mager uit voor de Nederlandse regio’s.

Hoe nu deze ontwikkeling te duiden? Zullen de lagere overheden in de toekomst meer in de melk te brokkelen krijgen op Europees niveau? Zo ja, betekent dit een afzwakking van de macht van de centrale overheid? Of blijft de Nederlandse overheid in staat de lobbypraktijken van de decentrale overheden te overrulen? Sommige onderzoekers spreken van een tendens naar grotere regionalisering of zelfs van een ‘Europe of the Regions’. Of de macht van de centrale overheid in die mate zal afbrokkelen, is maar de vraag. Wel is duidelijk dat de lobbypraktijken van de lagere actoren op Europees niveau zouden kunnen betekenen dat het Rijk concurrentie krijgt uit eigen land.

Montesquieu Instituut, december 2014

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 48, dd. 22 december 2014