Het TTIP-debat is niet zwart wit

Marcel Canoy is econoom verbonden aan de Erasmus School of Accounting & Assurance (ESAA).

Dit artikel verscheen eerder op de website van rtlz.

Het debat over de vrijhandel tussen Amerika en Europa lijkt te ontaarden in één tussen technocraten met een hoog ‘slaap verder, doorlopen mensen’-gehalte versus mensen die bang voor handel zijn. Dit is een poging tot enige nuchterheid over TTIP.

TTIP baten

Een eerste vraag die in al het geweld nauwelijks aan bod is gekomen, is wat dat verdrag ons eigenlijk zou kunnen opleveren. Er zijn zeer uiteenlopende schattingen in omloop. En dat is logisch, want het is best ingewikkeld.

In kwalitatieve zin geldt voor Nederland dat er een flink handelspotentieel thans onbenut is door zogeheten ‘non-tarifaire barrières’, belemmeringen die al dan niet onbewust zijn opgeworpen aan beide kanten van de oceaan.

In sectoren waar Nederland heel goed scoort zoals agrifood, high tech, horticultuur, water, zuivel of chemie, is het aannemelijk dat het slechten van die belemmeringen het nodige  oplevert, zeker wanneer die belemmeringen niet zijn opgeworpen om een publiek belang te dienen (zoals voedselveiligheid). Zo werkt vrijhandel nu eenmaal. Maar hoe bereken je hoeveel? Het is helaas onmogelijk dit met enige mate van precisie te doen. De eenvoudige reden is dat er nog geen concreet verdrag ligt. Er zijn nog zo veel onbekende parameters (welke sectoren doen wel mee, hoe ver gaan ze die belemmeringen nu precies slechten) dat het onmogelijk is de baten goed te kwantificeren.

Wat wel kan is een ‘what-if’ berekening. Hierbij veronderstel je dat bepaalde barrières worden geslecht en ga je vervolgens met behulp van handelsmodellen kwantificeren wat het zou opleveren als dat gebeurt. Dat is geen voorspelling (in de praktijk kan het immers tegenvallen). Waarom is zo’n exercitie toch nuttig als het niet voorspelt hoeveel we ermee opschieten? Omdat het een indruk geeft van het potentieel, alsook de relatieve verschillen tussen sectoren. Het helpt onderhandelaars prioriteiten te stellen.

Je kunt ook zoals hier dat onderzoek op voorhand verdacht vinden omdat het in opdracht van de Europese Commissie is vervaardigd en liever leunen oponafhankelijk onderzoek. Doe ik ook liever, leunen op onverdachte bronnen, maar inhoud gaat wel boven verdachtheid en dan is er één probleempje. Dat onafhankelijke onderzoek is helaas niet erg serieus. Het onderzoek gaat namelijk uit van strikt rigide markten. De economie past zich in die wereld niet aan wanneer er technologische ontwikkelingen zijn of sectorale verschuivingen als het gevolg van handelsverdragen en schaalvoordelen en effecten van specialisatie worden wegverondersteld. Ja dan krijg je natuurlijk negatieve effecten, want in rigide markten zijn de verliezers die werkloos worden in sectoren die erop achteruit gaan bij de handel voor altijd werkloos. Er is geen econoom te vinden die dit beschouwt als een adequate afspiegeling van hoe de economie werkt. De empirie van de afgelopen pakweg vijftig jaar heeft deze PhD-student ook al niet mee. Er is overigens ook goed onafhankelijk werk, bijvoorbeeld deze (in het Duits, waarin en passant met een paar mythes wordt afgerekend). 

Ik kijk dus liever naar het werk van mijn voormalige werkgever Ecorys want die heeft meerdere van die handelsexercities gedaan met een methode die wereldwijd geldt als het beste dat voorhanden is en ook gebruikt wordt door academici, UNCTAD, VN, ILO en anderen.

Aard van de baten

De baten voor Nederland kunnen ontstaan door het slechten van belemmeringen. Sommige zijn toevallig zoals de verschillen in voltage van elektrische apparaten of technische specificaties van auto’s. Andere obstakels zijn protectionistisch van aard.

In de sectoren waar Nederland mondiaal een heel sterke positie heeft, hebben we last van belemmeringen. Zo ondervinden onze zuivelproducenten hinder van extreem gedetailleerde vereisten voor het productieproces van melkproducten. Wil je zuivelproducten naar Amerika exporteren, dan worden er op fabrieksniveau inspecties in Nederland uitgevoerd. De kosten voor het naleven van regels, de documenten en de inspecties zijn voor de producenten. Hierdoor zijn zuivelproducten uit Nederland, hoewel van prima kwaliteit, niet concurrerend voor de Amerikaanse markt.

Groente en fruit worden aan de grens geïnspecteerd door Amerikaanse inspecteurs op aanwezigheid van plantenziekten en plagen. In het verleden is ooit één keer een Afrikaanse vlieg (Tuta Absoluta) ontdekt in de Europese Unie. Nederlandse tomatenproducenten mogen sindsdien alleen naar Amerika exporteren als hun teeltbedrijf goedgekeurd is en de kas hermetisch gesloten blijft. Plantmaterialen en fruit mogen pas worden geëxporteerd na een risicoanalyse in de Verenigde Staten. Dat kan jaren duren.

Dan de ‘Buy American Act’? Deze Amerikaanse aanbestedingswet schrijft voor dat alle goederen bestemd voor publiek gebruik, moeten worden gefabriceerd in Amerika en moeten worden gemaakt van Amerikaanse materialen, van de pennen waarmee ambtenaren schrijven tot de dammen en snelwegen die worden aangelegd. Dit betekent dat Nederlandse bedrijven, bijvoorbeeld baggeraars nauwelijks toegang hebben tot deze grote markt. Ook de Amerikaanse binnenvaart en binnenlandse luchtvaart zijn gesloten voor buitenlandse aanbieders.

Tot slot: er zijn Nederlandse bedrijven die goed zijn in het maken van radarsystemen voor Amerikaanse vliegtuigen of boten. Door de International Traffic in Arms Regulations stuiten ze echter op langdradige administratieve processen. De VS willen er zeker van zijn dat voorzieningen in hun militaire en politionele voertuigen betrouwbaar zijn.

Berekeningen

Je kunt uitrekenen hoeveel het Nederland oplevert als we bovenstaande belemmeringen geheel of deels wegnemen. Dit wordt in het publieke debat soms wel eens weggezet als ‘positieve TTIP rapporten’, maar het doet niet meer of minder dan scenario’s doorrekenen. Daaruit blijkt dat bijvoorbeeld de meeste winst te behalen is in de agro-food/horticultuur, high-tech en chemie, best handig voor onderhandelaars om te weten. De potentiële baten voor Nederland zijn in het meest pessimistische geschetste scenario (dat uitgaat van het reduceren van een kwart van de belemmeringen) meer dan een miljard euro per jaar. Als je veronderstelt dat de Transatlantische economie even ‘diep’ gaat worden als gevolg van TTIP dan de EU Interne Markt, zoals gedaan dooronderzoekers van IFO, zijn de potentieel positieve effecten enorm, maar dat is niet erg geloofwaardig. De Ecorys studie is conservatiever. Moeten we dat model dan maar voor zoete koek slikken? Nee.

Beperkingen

Ook de conservatievere berekeningen zijn geen rocket science. Ten eerste is het ‘what if’, we weten niet of er daadwerkelijk de gehoopte reductie van belemmeringen plaatsvinden. Ten tweede wordt wat gemakkelijk heengestapt op de aanpassingen die in de economie nodig zijn om de baten te realiseren. We weten weliswaar uit het verleden dat de economie zich wonderlijk goed kan aanpassen aan nieuwe realiteiten, maar het pad kan hobbelig zijn, met winnaars en verliezers. Tot slot, wordt geen aandacht geschonken aan eventuele gedragseffecten die kunnen optreden als gevolg van de veranderingen. Het is dus belangrijk het doel van deze rekenexercitie goed te duiden: een indicatie van orde van grootte van mogelijke effecten en een idee in welke sectoren de meeste winst te behalen valt. 

TTIP dilemma’s

In plaats van te denken  in voor of tegen is het goed over dilemma’s te praten. Die zijn er namelijk genoeg.  

Dilemma 1): Veelomvattend pakket versus kleine porties

Het feit dat het onderhandelingspakket enorm in omvang is heeft evidente nadelen. Zo is het voor burgers erg moeilijk te volgen wat er nu allemaal gebeurt, waardoor een deel van de ophef kan worden verklaard. Voor je het weet gaan mensen geloven in chloorkippen of asbest problemen. Is het niet veel simpeler het proces in kleine hapjes op te delen? Misschien wel, maar het probleem is dat zo onderhandelingen moeizamer worden. De Amerikanen zullen op het ene terrein een concessie moeten doen om elders wat binnen kunnen halen (of andersom). Zo is het niet goed in te zien hoe je bijvoorbeeld iets aan de Buy America Act kan doen als dat het enige onderdeel van de onderhandeling is. Offensieve interesses kunnen binnengehaald worden door ergens anders iets op te geven. Gelukkig zijn er ook simpelere onderdelen, waarbij beide kanten heffingen kunnen loslaten, en zo handel beide kanten op minder belast en beschermd is. Textiel en schoenen kennen in de VS bijvoorbeeld heffingen van 20-35%. Maar wellicht is het toch te overwegen om het pakket op te knippen in een beperkt aantal delen, omdat het zo ook niet opschiet.

Dilemma 2) Transparantie versus onderhandeling

Het is logisch dat burgers eisen dat ze inzage krijgen in wat er zoal onderhandeld wordt. Tegelijkertijd kan dat de onderhandelingpositie ondergraven. Door te vroeg je troeven uit te spelen geef je je bloot, met mogelijk lagere baten als gevolg. Om een slimme onderhandelingsstrategie te kunnen volgen, is het handig van te voren niets uit te sluiten ook al is een onderwerp absoluut niet bespreekbaar. Dat betekent dus dat een onderhandelaar niet kan ontkennen dat over de chloorkippen wordt gesproken terwijl het al zeker is dat er niets over in het eindverhaal van TTIP komt te staan. Dat is leuk gezegd, maar vereist wel een groot vertrouwen in de politiek. Vroeger vertrouwden we de Europese technocraten om onze belangen te dienen, maar nu is dat – for better or for worse - veel minder het geval. Ook voor dit dilemma pleit het opknippen van het proces in een delen, dan wordt het toch meer ‘see what you get’. In Amerika wordt ondertussen smalend gekeken naar de EU die – zoals zij oud Europa weer bevestigd zien – afgeleid en zonder focus probeert te pokeren met de kaarten op tafel, ook dat is een realiteit.

Dilemma 3) Arbitrage versus autonomie

Veel is te doen om het gewraakte arbitragesysteem. Gekker moet het toch niet worden als pakweg Google rechtszaken tegen de Nederlandse staat kan beginnen, het parlement en wet buitenspel kan zetten om zo zijn gelijk te halen in geschillen? Nu is het best handig dat er dat soort arbitrages zijn als we handel bedrijven met Taka Tuka land, want wie weet nemen ze het daar niet zo nauw met level playing field en basisrechten. Nederlandse bedrijven profiteren dan ook massaal van ISDS (zie ook hier voor wat nuance), want ook buiten Taka Tuka land hebben overheden de neiging eigen bedrijven te bevoordelen. Maar tussen de EU en de VS? Is het niet beter dit soort zaken binnen de WTO te regelen? Dan kunnen landen tegen elkaar in beroep gaan en niet bedrijven tegen landen. Wel moet een regering zich dan het lot van een bedrijf aantrekken. Voor een klein bedrijf is dat minder evident dan een grote, bekende onderneming. Ik vind de WTO route toch een rustgevender gedachte met in het achterhoofd Amerikaanse bedrijven met een sterk juridische traditie en ultradeep pockets.

Conclusie

De kern van het TTIP debat zit hem in het toverwoord ‘aanpassing’. Bij grootschalige operaties met veel betrokken sectoren, gaan er logischerwijze sectorale verschuivingen optreden. Hier scheiden zich de politieke wegen. Er zijn mensen die vinden dat dit op natuurlijke wijze hoort bij de economie. Er zijn voortdurend veranderingen, technologisch of anderszins en men moet zich maar aanpassen. Hoe beter een land erin slaagt zich aan te passen hoe meer baten en hoe meer mensen profiteren. Anderen zijn conservatiever en zien veranderingen vooral als bedreigingen: wat we nu hebben, moet vooral behouden worden. Een mogelijke oplossing is om bij veranderingen beter na te denken over noodzaak en tempo van aanpassingen. Daarbij is het zaak potentiële ‘verliezers’ op tijd hulp te bieden zich aan te passen en rekening te houden met de snelheid van aanpassing. Nu is de noodzaak tot aanpassen met of zonder TTIP al realiteit. Er komen robots aan en de globalisering stopt niet zonder TTIP. Mij lijkt daarom dat een ‘Eerste Hulp bij aanpassingsongelukken’ een beter begaanbare weg dan met de koppen tegen elkaar te slaan en te doen of de wereld zwart of wit is.