Voor Rajoy is de parlementaire democratie simpel muurbehang

Robbert Bosschart was jarenlang correspondent in Spanje voor de NOS.

De Spanjaarden voelen zich bedonderd. Terecht. Hun duurbekochte parlement - prijskaartje: 130 miljoen euro voor de verkiezingsdag, plus 220 miljoen voor subsidies per ontvangen kiesstem die de politieke partijen opstrijken en daarnaast nog de dagelijkse kosten en salarissen van de twee Kamers - heeft zijn werk niet gedaan. Na de verkiezingen van 20 december liep de formatie van het benodigde coalitiekabinet prompt muurvast. De “onderhandelingen” bestonden voornamelijk uit beledigingen die werden uitgewisseld via tv-schermen.

Na 133 dagen vertrokken op 2 mei de 616 parlementariërs naar huis. Met achterlating van een briefje voor de kiezers: “Wij weigeren bij meerderheid een premier te benoemen. Lossen jullie het maar op. Tot ziens op 26 Juni bij de stembus” en dan: “God zegene de greep.” Die verkiezingen gaan de Spanjaarden dus opnieuw 350 miljoen kosten, zonder dat de uitslag enige politieke oplossing garandeert.

Onder de armoedegrens

Inmiddels hebben onafhankelijke gezaghebbende bronnen zoals de aartsconservatieve BBVA-bank en de katholieke hulpbeweging Caritas bevestigd dat er nu al 3,5 miljoen Spanjaarden zijn, die door het beleid van premier Rajoy vanuit de middenklasse tot onder de armoedegrens zijn gezakt. Meer dan een miljoen Spanjaarden moeten zonder enige staatshulp proberen te overleven. Voor het eerst in Spanjes geschiedenis ligt het aantal kinderen dat elke dag honger leidt, hoger dan de percentages in andere bevolkingsgroepen. Een nieuwe generatie die evenmin enig uitzicht heeft op een zinvolle beroepsopleiding. Rajoy laat, juist door zijn bezuinigingspolitiek op onderwijs en beroepsvorming- en ontwikkeling, Spanjes toekomst in wanhoop achter.

En toch: dezelfde peilingen die de hoog oplopende woede van de Spanjaarden (maar liefst 80 à 90 procent) over hun politieke vertegenwoordigers melden, voorspellen dat de kiezers hun stemgedrag nauwelijks zullen aanpassen in juni. Bijvoorbeeld: Rajoy, die in alle peilingen het slechtste populariteitscijfer toegeschreven krijgt, mag er niettemin op rekenen dat zijn rechtse PP partij opnieuw het relatief hoogste aantal stemmen binnen zal halen: 6-7 miljoen.

Daarentegen zal het aantal stemmen van de Spanjaarden die Rajoy willen wegsturen, veel hoger zijn: samen zo’n 10-12 miljoen, maar dan wel verdeeld over vijf of meer fracties, die vanwege hun onderlinge haat en nijd geen enkel doeltreffend resultaat kunnen beloven.

De geschiedenis in

Waarom dit kiesgedrag? Daarvoor moeten we de geschiedenis van Spanje in. Anders dan bijvoorbeeld in Nederland heeft zich in Spanje sinds de Middeleeuwen geen eenstemmig verzet tegen een buitenlandse bezetter voorgedaan. Zelfs de bevrijdingsoorlog tegen Napoleon’s troepen bracht geen eensgezindheid: aanvankelijk stonden veel Spanjaarden aan de kant van de Franse Revolutie, en het schrikbewind van de Spaanse koning Fernando VII maakte dat perfect begrijpelijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgde dictator Franco’s vriendschap met Hitler ervoor dat Spanje niet werd bezet. De binnenlandse – ook sociale – tegenstellingen zoals arm/rijk, conservatief/liberaal/sociaal, Castilianen/niet-Castilianen, konden daardoor verkokeren en werden partij in burgeroorlogen. Die tegenstellingen zijn bij gebrek aan een gemeenschappelijke buitenlandse vijand nog steeds niet uitgekristalliseerd, waardoor tijdens de verkiezingsstrijd iedereen zich in de binnenlandse loopgraven ingraaft.

De erfvijand is hier dus niet een antidemocratische (buitenlandse) bezetter, maar die andere Spanjaard die deel uitmaakt van de vijandige klasse, religie of taalgroep. Daardoor kan en zal een “blauwe” Spanjaard, wiens familie sinds mensenheugenis in de loopgraven van de conservatieven heeft gevochten, zijn stem uitbrengen op een partijleider van wie hij weliswaar walgt, maar die tenminste de (“rode”) erfvijand buiten de deur zal houden. Hij zal hoe dan ook stemmen op Rajoy, ook al heeft deze er een dagtaak aan om de duizend en één corruptieprocessen tegen partijgenoten goed te praten. Een grootscheepse oplichterij die de Spaanse belastingbetalers miljarden kost - de schattingen gaan van 20 tot zo’n 100 miljard - maar tot dusver straffeloos blijft.

'Simpel muurbehang'

Voor Rajoy is de “parlementaire democratie” simpel muurbehang. Hij regeerde vier jaar grotendeels bij decreet. Als demissionair regeringsleider weigerde hij herhaaldelijk voor het nieuwe parlement te verschijnen om tekst en uitleg te geven. “Ik ben door het vorige parlement gekozen, dus ik hoef mij niet tegenover U te verantwoorden” was zijn boodschap. Zijn ministers volgden zijn voorbeeld. De nieuwe volksvertegenwoordigers mochten hun vragen aan een ‘leeg vak K’ stellen.

Ter herinnering: de Spaanse kiezers hebben wel tot tweemaal de conservatieve PP van Rajoy aan de macht geholpen, maar nooit hebben zij Rajoy aangewezen als partijleider. Hij is een ’apparatsjik’ – een product van het ‘apparaat’ – die zijn benoeming tot leider ontving als persoonlijk diktat van de vorige PP-leider Aznar. En die dankte zijn post aan een persoonlijk besluit van de partijoprichter Fraga, wiens hoofdrol in Spaans rechts weer voortkwam uit het feit dat een dictator, generaal Franco, persoonlijk besloot hem tot kabinetsminister te benoemen. In de PP is “democratie” slechts een decor.

Overigens gaan de “rode” Spanjaarden naar de stembus met even zware molenstenen van familievetes om hun nek. Ik benoem hen opzettelijk in meervoud: Spaans links is al sinds de tijd van Karel de Vijfde verdeeld in onverzoenbare facties, die elkaar met ontembare haat naar het leven staan.

Wat wacht Spanje na 26 juni? Worden de kiezers opnieuw bedonderd, of zal de greep die God moge zegenen ditmaal een levensvatbaar regeerakkoord opleveren? Spanjes meest gerespecteerde filosoof, Emilio Lledó, sprak de hoop uit dat Spanje eindelijk een decente regering zal krijgen, de lieve man.