Nieuwe donorwet steunt stevig op sociaal-liberale principes

Joost Sneller en Daniël Boomsma, directeur respectievelijk wetenschappelijk medewerker van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66

Op 15 september jl. nam de Tweede Kamer het voorstel van Tweede Kamerlid Pia Dijkstra (D66) tot invoering van een actief donorregistratiesysteem (ADR) aan. Hoewel ADR een lange geschiedenis[1] kent en de parlementaire behandeling van haar initiatiefwet al enkele jaren duurt, kwam de maatschappelijke discussie erover pas echt op gang na deze stemming. Zo vroeg het Montesquieu Instituut zich af of D66 met dit voorstel ‘van haar geloof is gevallen.’ Integendeel, het voorstel is stevig gestoeld op sociaal-liberale principes.

Het vertrekpunt voor sociaal-liberale politiek is vrijheid in verbondenheid, een samengaan van societas en libertas.[2] Of zoals de Commissie-Groenman het treffend verwoordde: “binnen de erkenning van een medeverantwoordelijkheid voor het lot van de ander en voor de gemeenschap als geheel, een zo groot mogelijke individuele vrijheid.”[3] Sociaal-liberalen hebben dan ook een scherp oog voor ‘negatieve’ vrijheid – de afwezigheid van obstakels voor mensen om zelf hun leven in te richten – maar ook voor ‘positieve’ vrijheid – het vermogen om ook daadwerkelijk gebruik te maken van die vrijheid waar vaak juist een inspanning van de overheid voor nodig is. Politiek draait vaak om het vinden van een balans tussen deze twee door ideeënhistoricus Isaiah Berlin gemunte ‘opvattingen over vrijheid’.

Positieve vrijheid

In het debat over ADR lijken sommigen die positieve vrijheid uit het oog te verliezen en zichzelf daardoor te vrijwaren van het maken van een afweging tussen verschillende vrijheidsbelangen. Toch bestaat die afweging wel degelijk. Momenteel overlijden jaarlijks 150 mensen omdat ze geen orgaandonor kunnen vinden, terwijl ongeveer 1000 mensen die wachten op een donororgaan niet (goed) kunnen functioneren in het dagelijks leven. In 2008 karakteriseerde de Commissie Terlouw, die werd ingesteld door de minister van Volksgezondheid, in haar Masterplan orgaandonatie – de vrijblijvendheid voorbij het ADR-systeem als meer verantwoord vanuit ethische overwegingen onder andere omdat het meer recht doet aan het zelfbeschikkingsrecht van orgaandonoren.[4] Op dit moment maakt 60 procent van de mensen – ongeveer 10 miljoen mensen - geen keuze en heeft dus geen zeggenschap over wat er met hun lichaam gebeurt als zij overlijden. Onder het huidige stelsel moeten hun nabestaanden kiezen wat er met hun organen gebeurt. Ook in de nieuwe donorwet houden de nabestaanden het laatste woord, indien van hun naaste geen besluit bekend is. Dit zal echter een veel kleinere groep betreffen. Door mensen herhaaldelijk te vragen om bewust te kiezen wat er met hun lichaam zal gebeuren na de dood, zal invoering van ADR immers het aantal mensen waarvan een actieve registratie en het aantal donoren fors verhogen. De ervaringen uit landen, zoals België, wijzen daar ook op. Hierbij blijft overigens alle ruimte voor twijfel en gelegenheid om van keuze te wisselen. ADR draagt zo voor velen bij aan de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking: voor diegenen op een wachtlijst die dankzij een donororgaan de mogelijkheid – of meer mogelijkheden – krijgen om zelf hun eigen leven in te richten, maar ook voor al die mensen die door de vrijblijvendheid van het huidige systeem zelf geen keuze maken.

'Het recht op onverschilligheid'

Ten slotte betogen sommigen dat ADR een inbreuk maakt op het recht om geen keuze te maken of ‘het recht op onverschilligheid’. Zij halen daartoe artikel 11 van de Grondwet aan waarin de onaantastbaarheid van het lichaam is geregeld. Juridisch gezien, is het frappant dat zij daarbij het deel ‘behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen’ van dit artikel vaak weglaten en artikel 22 van de Grondwet waarin juist de inspanning van de overheid omwille van eerdergenoemde positieve vrijheid (“De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid.”[5]) niet noemen. Van een absoluut recht om met rust te worden gelaten door de overheid is dan ook geen sprake. Het gaat dan ook zoals gezegd veeleer om de vraag naar de proportionaliteit van ADR in het licht van het feit dat jaarlijks 150 mensen overlijden omdat ze geen donor kunnen vinden. In politiek opzicht is het verrassend dat in de Tweede Kamer het felste verzet tegen ADR kwam van partijen die stellen dat ‘burger zijn van een land rechten en plichten met zich meebrengt’ en op het gebied van veiligheids- of integratiebeleid vaak voorstellen doen of steunen die een forse inbreuk betekenen op het recht om door de overheid met rust te worden gelaten.

Wij zien de discussies in de Senaat over dit belangrijke onderwerp met belangstelling tegemoet. Voor ons is duidelijk dat de nieuwe donorwet in lijn is met het sociaal-liberale gedachtegoed dat vrijheid in verbondenheid als uitgangspunt heeft en maximale zelfbeschikking nastreeft.


[1] Zie bijvoorbeeld het ‘Advies inzake algemene transplantatieproblematiek’ van de Gezondheidsraad uit 1987.

[2] Voor een uitgebreidere toelichting op het sociaal-liberalisme, zie: https://vanmierlostichting.d66.nl/sociaal-liberalisme/gedachtegoed/

[3] Zie het rapport van de Commissie Groenman, Verloren vertrouwen en weg van herstel (2007): http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/boek/d662007verloren/

[4] https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2008/06/11/masterplan-orgaandonatie

[5] De term ‘gezondheid’ is weliswaar globaal, maar bevat ook een plicht die vérder gaat dan alleen het bestrijden van directe gevaren voor de volksgezondheid. Zie F.M.C. Vlemminx , Commentaar op artikel 22 van de Grondwet, in: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.)