Politisering van de Eerste Kamer – een juridische analyse

De Eerste Kamerverkiezingen hebben tot nogal wat quasi-staatsrechtelijk debat geleid. Dit betreft zowel de verkiezingen zelf als ook de uitslag. Er lijkt sprake van een sterkere politisering van de Eerste Kamer(verkiezingen) dan voorheen. De vraag is wel of dat staatsrechtelijk eigenlijk bezwaarlijk is.

Deze vraag raakt de kern van het bestaan van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer wordt in Nederland vrij breed gedragen. Het blijkt in praktijk vaak geen kwaad te kunnen dat door de regering en de Tweede Kamer bediscussieerde wetvoorstellen nog eens nader tegen het licht gehouden worden. Dit speelt zeker bij wetsvoorstellen die onder grote tijdsdruk tot stand gekomen zijn of die gedurende de behandeling in de Tweede Kamer veelvuldig gewijzigd zijn. De Eerste Kamer heeft de wetgever daarbij meer dan eens behoed voor – soms gênante – fouten. De bevoegdheid om een wetsvoorstel uiteindelijk te kunnen verwerpen is onlosmakelijk met deze functie verbonden. Zou de Eerste Kamer deze bevoegdheid niet hebben, dan zou zij feitelijk slechts optreden als adviesorgaan. Dezelfde politieke druk die juist nogal eens zorgt voor onzorgvuldigheden, zou het negeren van de adviezen van de Eerste Kamer buitengewoon verleidelijk kunnen maken en dat brengt ons terug bij af.

Wie echter vasthoudt aan de vetobevoegdheid van de Eerste Kamer, moet haast wel accepteren dat de uitoefening van deze bevoegdheden op de één of andere manier (democratisch) wordt gelegitimeerd. De conclusie is dan eenvoudig. De Eerste Kamer heeft bevoegdheden nodig, bevoegdheden moeten worden gelegitimeerd, legitimatie kan worden gevonden in (indirecte) verkiezingen en verkiezingen genereren politici.

Dat politici vervolgens campagne voeren om stemmen te trekken, is niet verwonderlijk. Ook al is het electoraat kleiner dan bij directe verkiezingen, staatsrechtelijk bezien mogen ook de leden van provinciale staten in alle vrijheid bepalen op wie zij hun stem uitbrengen. Vooral bij lokale partijen vallen dan stemmen te winnen. Immers, nergens staat geschreven dat zij zich moeten aansluiten bij de Onafhankelijke Senaatsfractie. Landelijke politieke partijen zullen sneller ‘in het gelid’ kunnen worden gebracht, hoewel het binnen deze partijen ook dit jaar weer aanlokkelijk is gebleken om op tactische gronden op een coalitiegenoot te stemmen. Ook dit is niet verboden. Kleine wijzigingen ten aanzien van lijstverbindingen helpen hier niet tegen. Slimme politici vinden hier altijd een weg omheen. Het enige dat zou kunnen helpen is een procedure van voorafgaande zelfbinding, waarbij aspirant-statenleden vóór de verkiezing bekendmaken op wie zij hun stem zullen uitbrengen en daarvan niet mogen afwijken. Zoiets vergt echter een grondwetsherziening.

Tegen politisering binnen de inmiddels gekozen Kamer valt juridisch bezien al helemaal niets te ondernemen. Het kan de SGP bezwaarlijk kwalijk genomen worden dat zij de politieke kaart speelt die zij gedeeld krijgt. Van geen enkele politieke partij zou zo veel zelfbeheersing kunnen worden gevergd. Het enige antwoord op dergelijke ontwikkelingen is niet van juridische, maar van politieke aard. “Een stem op Mark is een stem op Kees”, of zoiets?

Wytze van der Woude, mei 2011