De Krim: recht en de stem des volks

dinsdag 25 maart 2014, 9:00, analyse van prof. mr. Gert Jan Veerman

Als lezer van Nederlandse kranten krijg ik als ik over het conflict rond de Krim lees, het beeld dat ‘het Westen’ het referendum op en over de afscheiding van de Krim van de staat Oekraïne als onwettig beschouwt, terwijl datzelfde Westen de impliciete volksuitspraak in Kiev en de daarmee gepaard gaande afzetting van een wettig gekozen president goedkeurde. Het Russische standpunt lijkt juist het omgekeerde in te houden. Je kunt dus zeggen: het hangt er maar van af, of wat preciezer: het hangt van het belang af wat je vindt van de juridische status van uitspraken van het volk. En ik vrees dat er weinig anders valt te zeggen: zo is het. Ik zal dit toelichten.

Er bestaat de nodige onduidelijkheid over wat ‘recht’ is. Ik vind zelf een driedeling in niveaus wel inzicht gevend:

  • a. 
    ‘recht’ verwijst naar gerechtigheid en rechtvaardigheid als bovenwettelijke normen die als grond en toetssteen kunnen worden beschouwd,
  • b. 
    ‘recht’ verwijst naar de bestaande positieve rechtsregels die in wetten en jurisprudentie zijn vervat,
  • c. 
    ‘recht’ verwijst naar de werking van regels, naar hoe mensen omgaan met regels.

Het relatief harde recht is het positieve recht (b), maar de regels van het volkenrecht zijn meestal niet erg hard; dat geeft ruimte aan a en c.

Er bestaat de nodige onduidelijkheid over de verhouding tussen rechtsstaat en democratie. Volgens sommigen impliceert de rechtsstaat de democratie in de zin van een staatkundig systeem waarin een gekozen volksvertegenwoordiging een wettelijk gegarandeerde rol heeft. Volgens anderen zijn rechtsstaat en democratie begrippen die elk een eigen betekenis hebben. Als staatkundig kenmerk kunnen zij apart van elkaar bestaan, daar zijn voorbeelden van. Ze kunnen ook elkaars complement zijn: democratie als de basis van het staatkundig systeem, rechtsstatelijke beginselen geven nadere instructies voor de verdere inrichting ervan, moeten leiden tot een evenwicht tussen meerderheid en minderheden, tussen overheid en burgers.

Er bestaat de nodige onduidelijkheid over het recht van opstand. Daar ging o.a. het natuurrecht over. In het recht van opstand botsen niveau a en c met niveau b.

Er bestaat de nodige onduidelijkheid over het zelfbeschikkingsrecht van volken. De statenpraktijk biedt geen houvast voor de betekenis; onduidelijk is wat het begrip ‘volk’ inhoudt; onduidelijk is hoever het recht zich uitstrekt. Het recht op afscheiding wordt er door sommigen onder gerekend, maar dat botst wel met de statelijke soevereiniteit. Anderen menen dat het de verwoording is van een meer binnenstatelijk recht, inhoudende dat aan de diverse groepen binnen een staat ruimte en invloed moet worden gegeven; geen afscheiding, dus. Maar als het interne zelfbeschikkingsrecht met voeten wordt getreden, kan afscheiding gerechtvaardigd zijn. Dat lijkt wel de spanning tussen democratie en rechtsstaat.

En, Veerman, wat vind jijzelf? Intuïtief (wat niet hetzelfde is als irrationeel) kies ik voor het volgende: de Oekraïense machtswisseling was positiefrechtelijk gezien illegaal (b), maar lijkt me licht gerechtvaardigd (a) en zij is thans een feit (c); het referendum, hoezeer mogelijk ook door Russische militair-strategische overwegingen ingegeven (a), is positiefrechtelijk twijfelachtig (b), maar heeft duidelijke taal gesproken en is een feit (c). In beide gevallen heeft ‘het volk’ gesproken (al geldt zowel voor de Oekraïne als voor de Krim dat je je kunt afvragen in welke mate), in beide gevallen blijft: nu de rechtsstaat nog.

Gert Jan Veerman is emeritus hoogleraar Wetgeving aan de Universiteit Maastricht; hij promoveerde in 1977 op ‘Het zelfbeschikkingsrecht der naties en de rechten van de mens’.