Brief staatssecretaris met negen fiches die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) - Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Deze brief is onder nr. 201 toegevoegd aan .

1.

Kerngegevens

Officiële titel Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie; Brief staatssecretaris met negen fiches die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) 
Document­datum 27-06-2001
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST54496
Kenmerk 22112, nr. 201
Van Buitenlandse Zaken (BUZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

22 112

Ontwerprichtlijnen Europese Commissie

Nr. 201

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2001

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

  • 1. 
    Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggings-ondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG i, 79/267/EEG, 92/96/EEG i en 93/22/EEG i van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG i en 2001/12EG van het Europees Parlement en de Raad
  • 2. 
    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «Ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire zaken»
  • 3. 
    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling – Evaluatie
  • 4. 
    Mededeling van de Commissie inzake Conflictpreventie
  • 5. 
    Mededeling van de Commissie over «verruiming van de toegang voor consumenten tot alternatieve geschillenbeslechting»
  • 6. 
    Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen
  • 7. 
    Voorstel voor een richtlijn voor het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen
  • 8. 
    Voorstel tot wijziging van Richtlijn 98/70/EEG i betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof
  • 9. 
    Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2358/71 i houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector zaaizaad en tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2002/03 en 2003/04, van de in de sector zaaizaad toegekende steunbedragen

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, D. A. Benschop

Fiche 1: Aanvullend toezicht financiële instellingen

Titel:Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG i, 79/267/EEG, 92/96/EEG i en 93/22/EEG i van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG i en 2001/12EG van het Europees Parlement en de Raad

DatumRaadsdocument:                                            27 april 2001

Nr. Raadsdocument:                                                  8296/01

Nr. Commissiedocument:                                         COM (01)213 i

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          FIN i.o.m. JUST, BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Eerste twee bijeenkomsten van working party on financial services waren op 8 en 29 juni 2001. Behandeldata onder Belgisch voorzitterschap nog niet bekend.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Bancaire diensten, verzekeringsdiensten en beleggingsdiensten worden steeds vaker aangeboden door instellingen die tezamen een financieel conglomeraat vormen. Elk van deze instellingen valt onder een eigen sectoraal toezicht. Soms overlappen deze vormen van toezicht elkaar. Minstens zo belangrijk is dat sommige beslissingen op conglomeraatsniveau onder geen van de toezichtsvormen vallen. De Richtlijn beoogt de overlappingen weg te nemen en de lacunes op te vullen door de bestaande richtlijnen op elkaar af te stemmen en een aanvullend toezicht te introduceren dat de bestaande vormen van toezicht ongewijzigd laat. Kernpunten:

  • • 
    op gereguleerde instellingen wordt aanvullend toezicht uitgeoefend voor wat betreft eisen die worden gesteld op het niveau van het financiële conglomeraat;
  • • 
    dat toezicht laat het bestaande sectorale toezicht onverlet;
  • • 
    sommige eisen worden indirect aan de holding van het financiële conglomeraat gesteld;
  • • 
    er wordt een coördinator benoemd. Deze vervult niet alleen een louter coördinerende «secretaris»-taak temidden van de sectorale toezichthouders, maar oefent ook zelf het aanvullende toezicht uit;
  • • 
    sancties kunnen ook jegens de niet-gereguleerde holding worden uitgeoefend;
  • • 
    het is een minimum-richtlijn;

Rechtsbasis van het voorstel:

Art. 47 lid 2 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering

Subsidiariteit:positief: de voorstellen passen binnen de doelstellingen van de Interne Markt.

Proportionaliteit/deregulering:De voorstellen gaan zeker niet verder dan nodig is om de doelstellingen op het gebied van de interne markt van financiële diensten te bereiken, zodat aan de proportionaliteitseis is voldaan. Nederland zou eigenlijk nog verder willen gaan. Daar het een minimum-richtlijn betreft en Nederland zelf verder mag gaan dan de richtlijn voorschrijft, is e.e.a. niet onoverkomelijk. Financiële conglomeraten zijn een betrekkelijk nieuw verschijnsel waar- voor nog geen gemeenschapsrechtelijke regels bestaan, maar die wel een regeling behoeven; deregulering is dus niet aan de orde.

Nederlandse belangen:

De Nederlandse markt loopt voorop in de ontwikkeling met betrekking tot financiële conglomeraten. Het speelveld binnen de Europese Unie moet zoveel mogelijk gelijk zijn; Nederland heeft dus belang bij een richtlijn. Nederland is er voorstander van dat de aanvullend-toezichthouder slagvaardig kan optreden en toezicht kan uitoefenen op het niveau binnen het conglomeraat waar de beslissingen worden genomen, zonder dat het level playing fieldwordt aangetast.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Nederland zal bestaande wetten (Wet toezicht kredietwezen, Wet toezicht verzekeringsbedrijf, Wet toezicht effectenverkeer) mogelijkerwijs moeten wijzigen, alsmede de nog in te voeren wet Wet toezicht financiële conglomeraten (met invoering van laatstgenoemde wet kan niet worden gewacht op de richtlijn). Geen consequenties voor decentrale overheden.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Procedure als bedoeld in Art. 251-EG-Verdrag

Fiche 2: Partnerschap EU-VN ontwikkeling en humanitaire zaken

Titel:Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «Ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire zaken»

DatumRaadsdocument:                                            7 mei 2001

nr. Raadsdocument:                                                   8560/01

nr. Commissiedocument:                                          COM (01)231 i

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          BZ i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel:

De Mededeling is in de Raadswerkgroep voor Ontwikkelingssamenwerking besproken. Tijdens de Ontwikkelingsraad van 31 mei zijn raads-conclusies met betrekking tot deze Mededeling aangenomen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): De beoogde samenwerking zal geen verhoging van het budget behelzen. Het betreft slechts bestaande middelen uit de budgetlijnen onder titel B7 die op andere wijze zullen worden ingezet.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Betere samenwerking met de VN vormt een belangrijke prioriteit voor de EU, de lidstaten en de Commissie. De EU onderhoudt reeds intensieve banden met bepaalde instellingen van de VN maar dit geschiedt in hoge mate op ad hoc basis en de financiële bijdragen van de EU aan die instellingen verschillen enorm van jaar tot jaar. Beseft wordt dat er potentieel bestaat voor belangrijke synergie en wederzijds voordeel in samenwerking en complementariteit tussen EU en VN. Daartoe streeft de Commissie naar een effectiever partnerschap, om te beginnen op het terrein van ontwikkeling en humanitaire zaken. Doel van deze benadering is de betrokkenheid van de EU op het niveau van beleidsformulering van de VN te versterken alsmede om een partnerschap met geselecteerde VN-organi-saties, fondsen en programma’s op te zetten dat helder is en financieel voorspelbaar.

De Commissie verwacht dat een betere dialoog en een hechter partnerschap met geselecteerde VN-instellingen de effectiviteit van zijn hulp op het terrein van ontwikkeling en humanitaire zaken zal verbeteren evenals donorcoördinatie binnen de VN en complementariteit met activiteiten van lidstaten.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Subsidiariteit: positief. Samenwerking tussen de Commissie en de Verenigde Naties zal bijdragen aan de effectiviteit van het ontwikkelingsbeleid. Proportionaliteit en deregulering: positief

Nederlandse belangen:

De VN-fondsen en -programma’s die hun inkomsten ontvangen in de vorm van vrijwillige bijdragen van de VN-lidstaten zien zich de laatste jaren geconfronteerd met gestaag teruglopende inkomsten. Dat noopt hen niet alleen te streven naar grotere effectiviteit en efficiëntie, maar ook tot het reduceren van hun (veld)activiteiten. Het pleidooi van ons land, zelf één van grootste vrijwillige contribuanten van de VN, tot grotere burden sharingis vooralsnog grotendeels aan dovemansoren gericht geweest. Het voornemen van de EU om met strategisch te selecteren VN-instellin-gen structurele betrekkingen aan te knopen, gecombineerd met reguliere financiële bijdragen, kan positief worden beoordeeld omdat het de financiële positie van die instellingen kan verlichten. Zinvolle besteding van EU-middelen, in dit geval via de VN, is niet alleen een EU-belang maar ook in het belang van de lidstaten omdat daarmee de realisatie van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen naderbij wordt gebracht. Het EU-streven om d.m.v. dit voorstel een grotere coherentie en synergie tussen de EU en de VN te bewerkstelligen is ook een Nederlands belang aangezien Nederland grotere coördinatie hoog in het vaandel heeft geschreven.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale

overheden (betrokkenheid IPO/VNG):

N.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Aangezien het een Mededeling van de Commissie betreft is de co-decisieprocedure niet van toepassing. Wanneer het tot regelgeving zou komen geldt voor het Ontwikkelingsbeleid in beginsel de co-decisieprocedure.

Fiche 3: Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling

Titel:Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling – Evaluatie

DatumRaadsdocument:                                            7 mei 2001

NrRaadsdocument:                                                   8517/01

NrCommissiedocument:                                          COM(2001)153 i

Eerstverantwoordelijk ministerie:                            BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Document is in de Raadswerkgroep voor de Ontwikkelingssamenwerking besproken. Op 31 mei zijn tijdens de Ontwikkelingsraad Raadsconclusies aangenomen met betrekking tot deze Mededeling.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): De Mededeling van de Commissie behelst geen ophoging van de budgetten voor Noodhulp, Rehabilitatie en Ontwikkeling zoals deze reeds beschikbaar zijn onder titel B7 van de begroting.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel behelst een plan van aanpak door de Commissie om in crisis-landen die humanitaire hulp ontvangen de fase van noodhulp, die op een gegeven moment ophoudt, beter te doen aansluiten bij programma’s gericht op rehabilitatie en duurzame ontwikkeling in datzelfde land. De negatieve gevolgen van deze zgn. «gap»-problematiek zouden zoveel mogelijk beperkt kunnen blijven door een betere afstemming van het hulpaanbod voor verschillende hulpfases in een land. De Commissie maakt onderscheid tussen landen die als gevolg van natuurrampen in crisis verkeren, landen die zich in een (burger)oorlog of andere bestuurlijke crisis bevinden waardoor humanitaire nood ontstaat, dan wel landen die zich in een post-conflict situatie bevinden. Bij de eerste categorie landen bestaat het plan van aanpak voornamelijk uit het onderzoeken van mogelijkheden om natuurrampen te voorkomen door o.m. beter en duurzamer milieubeheer en het versterken van de capaciteit van de eigen overheid om adequaat op rampen te kunnen reageren. Bij de andere categorieën is de focus vooral op het plegen van meer geïntegreerde economische, sociale en politieke analyses in alle fasen van interventie teneinde een optimale efficiëntie van de hulp te realiseren. Als basisdocument zou daarvoor het Country Strategy Paper (CSP),dat de Commissie per land opstelt, gebruikt moeten worden, waarin een langere termijn visie en planning kader is opgenomen om de transitie van noodhulp naar rehabilitatie en ontwikkeling zo transparant en flexibel mogelijk te maken. Indien de situatie in een land zich acuut wijzigt, zou door de formulering van een addendum op een specifiek CSP snel en efficiënt gereageerd kunnen worden. Additionele problemen die een optimale afstemming van verschillende noodhulpinstrumenten (ECHO, Rapid Reaction Mechanism) en ontwikkelings-samenwerkingsactiviteiten moeilijk maken worden gevormd door

  • • 
    zeer trage besluitvormingsprocedures ;
  • • 
    het gebruik van verschillende uitvoerende partners; en
  • • 
    de (on)mogelijkheid om fondsen te mobiliseren tussen de verschillende fasen, daar de organisatiestructuur en de fondsen binnen de Commissie opgedeeld zijn in thematische categorieën dan wel langs specifiek geografische scheidslijnen.

De Commissie stelt intern snellere besluitvormingsprocedures voor door een reorganisatie van instrumenten en eenvoudiger procedures teneinde snel en flexibel te kunnen reageren op veranderende situaties. De Commissie stelt zich voorts een voortrekkersrol voor bij de verbetering van donor- en VN-coördinatie uit hoofde van de zwaarte van haar financiële aandeel in wereldwijde (nood)hulpprogramma’s .

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit, Proportionaliteit, Deregulering:

Hoewel Nederland een verbeterde afstemming van hulpinstrumenten en een vergroting van de flexibiliteit van de Commissie zou toejuichen, zou dit proces vooral intern binnen de Commissie, tussen ECHO en de andere Commissie-onderdelen moeten plaatsvinden. Een actieve participatie van de Commissie binnen bestaande coördinatieprocessen van de VN wordt wel door Nederland geambieerd.

Nederlandse belangen:

Het Nederlandse belang bij het beleid dat de Commissie wenst te implementeren is met name een effectievere besteding van de middelen die Nederland afdraagt aan de EU-begroting. Daarnaast is een betere donorcoördinatie en een betere interne afstemming tussen de verschillende Commissie-onderdelen voor alle betrokkenen van groot belang. Beide kunnen slechts bijdragen aan efficiënte en doelmatige hulpverstrekking.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale

overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

N.v.t.

Rol EP in besluitvormingsprocedure:

In dit stadium geen, het betreft een mededeling. Mocht het tot regelgeving komen dan is voor zaken die ontwikkelingssamenwerking betreffen in beginsel de co-decisieprocedure van toepassing

Fiche 4: Conflictpreventie

Titel:Mededeling van de Commissie inzake Conflictpreventie

DatumRaadsdocument:                                            23 april 2001

nr. Raadsdocument:                                                   8145/01

nr. Commissiedocument:                                          COM (2001) 211 def i

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          BZ i.o.m. BZK, FIN,

JUST

Behandelingstraject in Brussel:

De Mededeling zal zowel in eerste pijler- als in tweede pijler-groepen en comité’s aan de orde komen, waaronder de Raadswerkgroep voor Ontwikkelingssamenwerking en het Politiek en Veiligheidscomité (PVC). De Europese Raad van Gotenburg bespreekt het onderwerp op basis van een rapport van het Voorzitterschap, waarin elementen van de mededeling zijn overgenomen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

De Mededeling heeft geen financiële consequenties voor de EU-begroting.

De Mededeling schept een algemeen kader, waarbinnen verschillende acties op het gebied van conflictpreventie geplaatst dienen te worden.

Instrumenten die belicht worden, waar ontwikkelingssamenwerking er een van is, worden uit de budgetlijnen onder titel B7 externe betrekkingen gefinancierd.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie Mededeling over conflictpreventie geeft een overzicht van instrumenten om op lange termijn preventieve actie te nemen gericht op het vergroten van stabiliteit. Daarnaast wordt ingegaan op korte termijn maatregelen die van toepassing zijn als een land in een neerwaartse spiraal terecht komt.

Voor wat betreft de lange termijn wordt regionale integratie en versterken van handelsbetrekkingen bepleit. De Commissie ziet ontwikkelingssamenwerking echter als een van de meest adequate instrumenten om oorzaken van conflicten aan te pakken, waarbij gelet moet worden op een geïntegreerde benadering. In landen met een aanzienlijk conflictpotentieel is beïnvloeding van het politieke klimaat via ondersteuning van democratiseringsprocessen, van de rechtstaat, van civil societyen van onafhankelijke media opportuun. Ook wordt gesteld dat de Commissie meer aandacht zal moeten geven aan hervorming van de veiligheidssector. Binnen deze lange termijn oplossingen geeft de Commissie in het stuk ook mogelijkheden aan om synergie met tweede en derde pijler doelstel- lingen te bereiken en conflictpreventie te mainstreamenin activiteiten die binnen haar competentie vallen. Horizontale thema’s zoals proliferatie van kleine wapens, drugs, toegang tot en beheer van hulpbronnen, milieudegradatie, HIV/Aids, mensensmokkel, opbouw van de rechtstaat en belangen van de private sector dienen eveneens in het licht van conflictpreventie te worden bezien.

Parallel aan de lange termijn-maatregelen dient op korte termijn actie te worden genomen wanneer een land in een conflictsituatie afglijdt of dreigt af te glijden. Mogelijke interventies variëren van politieke dialoog tot Speciale Afgevaardigden en van het Rapid Reaction Mechanismtot smart sanctions. De Commissie noemt in haar Mededeling lopende initiatieven en geeft aan hoe instrumenten op effectievere wijze kunnen worden ingezet. De Commissie streeft naar het bereiken van grotere synergie met de activiteiten van de Raad en de Lidstaten en onderstreept het belang van samenwerking en coördinatie met bilaterale partners zoals de VS, Japan, Rusland, Canada en Noorwegen zowel als met VN-organisa-ties en Internationale Financiële Instellingen.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. Een goed gecoördineerd optreden van de Commissie op dit terrein kan de effectiviteit van conflictpreventie door alle actoren slechts vergroten. Proportionaliteit: N.v.t., het betreft een mededeling.

Nederlandse belangen:

Gewelddadige conflicten hebben niet alleen gevolgen voor de conflict-landen zelf, maar ook regionale en wereldwijde repercussies. Vluchtelingenstromen, de kosten voor het uitzenden van vredesmachten, maar ook de invloed van conflicten op de handel maken een conflict-preventiebeleid noodzakelijk. Nederland heeft als één van de weinige landen handhaving van de internationale rechtsorde grondwettelijk vastgelegd en zal derhalve alles in het werk stellen dit te respecteren. Als land met aanzienlijke internationale handels- en investeringsbelangen heeft Nederland bovendien ook baat bij politieke en economische stabiliteit. Conflictpreventie heeft slechts kans van slagen als het een gecoördineerde interventie betreft waaraan zoveel mogelijk leden van de internationale gemeenschap meewerken. Het belang dat de Commissie hecht aan een geïntegreerde benadering waarbij lange termijn- en korte termijninterventies van uiteenlopende aard parallel worden ingezet sluit aan bij de Nederlandse visie.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale

overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

N.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het EP wordt d.m.v. deze mededeling geïnformeerd.

Fiche 5: Toegang consumenten tot alternatieve geschillenbeslechting

Titel:Mededeling van de Commissie over «verruiming van de toegang voor consumenten tot alternatieve geschillenbeslechting»

DatumRaadsdocument:                                            9 april 2001

NrRaadsdocument:                                                   7907/01

NrCommissiedocument:                                          COM(2001) 161 def i.

Eerstverantwoordelijk ministerie:                            JUST i.o.m. EZ, FIN

Behandelingstraject in Brussel:

De oprichting van een Europees buitengerechtelijk netwerk in consumentenzaken is (onder het Portugese voorzitterschap) opgenomen bij de doelstellingen van de JBZ-raad, comité burgerlijk recht. Besluitvorming gaat echter niet alleen de JBZ-raad aan, maar vindt plaats in samenhang met de Raad Interne markt en de Raad Consumentenbescherming.

Consequenties voor de EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In 1998 heeft de Commissie een Aanbeveling vastgesteld waarin zij criteria heeft opgenomen die van toepassing zijn op organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen (aanbeveling 98/257/EG). Deze aanbeveling moet veiligstellen dat buitengerechtelijke procedures een minimum aan kwaliteitsgaranties bieden, zoals onafhankelijkheid, doeltreffendheid en eerbiediging van het recht.

Op 25 mei 2000 heeft de Raad een Resolutie (2000/C 155/01) vastgesteld, waarin wordt opgeroepen te komen tot de oprichting van een Europees buitengerechtelijk netwerk van informatiepunten in consumentenzaken. Daarbij is aangegeven dat buitengerechtelijke organen die niet aan de Aanbeveling voldoen toch een belangrijke rol kunnen spelen voor de consument bij zijn pogingen een oplossing in een conflict te bereiken. Aan de Commissie is daarom verzocht om in samenwerking met de lidstaten ook voor deze organen criteria op te stellen. In de onderhavige mededeling geeft de Commissie uitvoering aan dit verzoek.

De mededeling verwijst naar aanbeveling 2001/310/EG waarin beginselen zijn vastgelegd voor buitengerechtelijke geschilbeslechtende organen waarbij een onafhankelijke derde partij de conflicterende partijen bij elkaar brengt met het oog op het vinden van een gemeenschappelijke oplossing. Deze beginselen moeten de onpartijdigheid, doeltreffendheid, doorzichtigheid en billijkheid van de procedure waarborgen. Met het opstellen van deze criteria en toetsing daaraan van nationale buitengerechtelijke geschilbeslechtende instanties door de lidstaten, kunnen ook deze instanties onder het Netwerk worden gebracht en hebben consumenten dus meer mogelijkheden voor de afdoening van hun (grensoverschrijdende) geschillen. Aangezien de aanbeveling betrekking heeft op buitengerechtelijkegeschillenbeslechting, valt arbitrage niet onder de reikwijdte. Arbitrage is een internationaal erkende wijze van geschillenbeslechting, waarvan de belangrijkste regels en waarborgen in internationale regelgeving zijn te vinden. Een voorbeeld van een Nederlandse instelling die aan de uitgangspunten van deze aanbeveling voldoet is de Nederlandse Stichting voor Consumentenzaken.

Rechtsbasis van het voorstel:

Verdrag tot oprichting van de EG, en met name artikel 211 en artikel 153. Resolutie(2000/C 155/01) verwijst naar de conclusies van de Europese Raad van Tampere (15 en 16 oktober 1999, conclusie 30) waarin wordt benadrukt dat de verhaalsmiddelen in grensoverschrijdende zaken (consumentenzaken en kleine schulden) moeten worden verbeterd. Alternatieve geschillenbeslechting werd genoemd als één van de middelen om deze doelstelling te bereiken.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Wel is van belang dat duidelijkheid wordt gecreëerd rond de vraag hoe deze initiatieven zich verhouden tot andere initiatieven van de Commissie op het terrein van de alternatieve geschillenbeslechting (bijv. FINNET), en wat de redenen zijn om te kiezen voor een Mededeling en Aanbeveling. De mogelijkheden voor de consument om via buitengerechtelijke geschilbeslechtingsmechanismen en -instanties zijn recht te halen variëren veelal sterk per lidstaat. Hetzelfde geldt voor de criteria op basis waarvan een groot aantal door de nationale overheden wordt getoetst. Ook in grensoverschrijdende conflicten is van belang dat consumenten wederzijds vertrouwen kunnen stellen in deze procedures. Gemeenschappelijke beginselen voor de in de verschillende lidstaten opererende buitengerechtelijke geschilbeslechtende instanties zijn daarbij van groot belang. Een dergelijk optreden kan onvoldoende door de Lidstaten zelf worden verwezenlijkt.

Nederlandse belangen:

Nederland is van mening dat het in de interne markt van belang is dat consumenten ook bij conflicten over grensoverschrijdende transacties de zekerheid hebben dat er een afdoende en toegankelijk stelsel van rechtsbescherming bestaat. Omdat gerechtelijke procedures vaak ingewikkeld en kostbaar zijn en niet opwegen tegen het soms geringe economische belang van het geschil, is het van belang dat ook andere (alternatieve) wegen bestaan die de consument in geval van een conflict in staat stellen op een eenvoudige, snelle en goedkope manier zijn recht te halen. Het buitengerechtelijke netwerk kan alleen functioneren wanneer alle deelnemers zich aan dezelfde voorwaarden voor deelname verbinden. Daarom is optreden op Europees niveau gewenst.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) Geen consequenties voor nationale regelgeving/beleid. Notificatieverplichting: De lidstaten worden uitgenodigd de details van de organen die aan de beginselen voldoen mee te delen aan de Commissie zodat ze op haar website en in het Europees Buitengerechtelijk Netwerk kunnen worden opgenomen. Dat houdt dus tevens in dat de lidstaten hun ADR-instanties (zoveel mogelijk) dienen te toetsen aan de beginselen zoals opgenomen in de Aanbevelingen.

Rol EP in besluitvormingsprocedure:

Het betreft een mededeling. In dit stadium is geen rol voor het EP voorzien.

Fiche 6: Status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Titel:Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Datum raadsdocument:                                             25 april 2001

nr. Raadsdocument:                                                   8237/01

nr. Commissiedocument:                                          COM(2001) 127 definitief i

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          JUST i.o.m. BZ, BZK,

SZW

Behandelingstraject in Brussel:

De werkgroep Migratie, het Strategisch Comité voor immigratie, grenzen en asiel en de JBZ Raad.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Niet bekend

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Met dit voorstel beoogt de Europese Commissie de rechtspositie van onderdanen van derde landen die langdurig in een lidstaat verblijven meer in overeenstemming te brengen met de positie van onderdanen van de lidstaten. Teneinde te waarborgen dat onderdanen van derde landen eerlijk worden behandeld en goed kunnen integreren moet volgens de Commissie een gemeenschappelijke status voor langdurig ingezetenen worden ingesteld, zodat voor alle onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, vergelijkbare voorwaarden gelden voor het verkrijgen van deze status en de bijbehorende voordelen. Derhalve moet worden vastgesteld volgens welke voorwaarden deze status kan worden verworven en welke rechten daaraan zijn gekoppeld. Daarnaast beoogt de Commissie voorwaarden vast te stellen volgens welke de houders van deze status het recht hebben in een andere lidstaat te verblijven dan die welke hen de status heeft verleend. Uitgangspunt moet zijn dat langdurig ingezeten derde landers gelijk behandeld worden als burgers van de Unie.

Rechtsbasis van het voorstel:

De Commissie baseert haar voorstel op artikel 63 EG-Verdrag, lid 3 en 4.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Het voorstel van de Commissie sluit aan bij het in het EG-Verdrag neergelegde doel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te creëren, wat onder meer het nemen van maatregelen op het gebied van het immigratiebeleid vereist. De specifieke doelstelling van dit initiatief is het vaststellen van de voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig verblijvende derdelander om hiermee de verschillen in procedure en praktijk in de lidstaten te verkleinen. Het voorstel van de Commissie kan de subsidiariteittoets doorstaan gezien de voor de gehele EU geldende doelstellling. Dit kan alleen door communautaire actie worden bereikt.

De proportionaliteittoets is positief. De door de Commissie voorgestelde richtlijn gaat niet verder dan de doelstelling uit het EG-Verdrag waarop de richtlijn is gebaseerd.

Nederlandse belangen:

Nederland is voorstander van het bereiken van een gemeenschappelijke procedure voor het verkrijgen van de status van langdurig verblijvende derdelander.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De discussie in Brussel moet nog beginnen zodat hierover nog geen uitspraken kunnen worden gedaan. In zijn algemeenheid geldt wel dat het voorstel op hoofdlijnen overeenkomt met de Nederlandse wet- en regelgeving. In het voorstel kan de status van langdurig verblijvende derde lander worden verkregen na 5 jaar ononderbroken en legaal verblijf.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het Europees Parlement heeft adviesrecht ten aanzien van dit voorstel van de Commissie.

Fiche 7: Energieprestaties van gebouwen

Titel:Voorstel voor een richtlijn voor het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen

DatumRaadsdocument:                                            16 mei 2001

nr. Raadsdocument:                                                   8885/01

nr. Commissiedocument:                                          COM(2001)226 def i.

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          VROM i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel:

Waarschijnlijk zal het voorstel onder Belgisch Voorzitterschap in de Raads-werkgroep energie behandeld worden.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In het Groenboek «op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening» concludeert de Commissie dat de communautaire programma’s inzake steun voor en bevordering van nieuwe technologieën er over het algemeen niet in geslaagd zijn om de nieuwe normen inzake energie-efficiëntie in gebouwen in veel lidstaten te realiseren. Het huidige richtlijnvoorstel heeft als voornaamste doel betere energieprestaties van gebouwen in de EU te bevorderen en er zoveel mogelijk zorg voor te dragen dat alleen de meest kosteneffectieve maatregelen worden getroffen. Een afgeleide doelstelling betreft het realiseren van een betere coördinatie van wetgeving op dit gebied tussen de lidstaten.

De richtlijn bevat de volgende kernelementen:

  • • 
    vaststelling van een algemeen kader voor een gemeenschappelijke berekeningsmethode voor de geïntegreerde energieprestatie van gebouwen;
  • • 
    toepassing van minimumnormen op de energieprestatie van nieuwe gebouwen en bepaalde bestaande gebouwen wanneer deze renovatie ondergaan; (NB: hierbij tevens te noemen de beoordeling van technische, milieutechnologische en economische haalbaarheid van het installeren van gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, Warmte Kracht Koppeling (WKK), stadsverwarming of warmtepompen voordat een bouwvergunning wordt verleend);
  • • 
    certificeringssystemen voor nieuwe en bestaande gebouwen o.b.v. bovengenoemde normen en het op duidelijk zichtbare plaats aanbrengen van energieprestatiecertificaten en informatie over aanbevolen binnentemperaturen en andere relevante klimatologische factoren in openbare gebouwen en gebouwen die open zijn voor het algemene publiek;
  • • 
    specifieke keuring en beoordeling van verwarmingsketels en verwarmings-/koelingsinstallaties.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 175 (milieu)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. Er bestaan grote verschillen tussen de inspanningen van de lidstaten op het gebied van energiebesparing in de gebouwensector. Onderhavig voorstel zou een nieuw bindend wettelijk instrument moeten worden om de energieprestaties van gebouwen in alle lidstaten in de EU te verbeteren. Verbetering van energie-efficiëntie in gebouwen is al eerder als streefdoel in richtlijnen vastgelegd (o.a. de rl betreffende verwarmingsketels (92/42/EEG) en de rl bouwproducten (89/106/EEG).

Proportionaliteit:twijfelachtig. Vooralsnog geeft Nederland de voorkeur aan een vrijwillig certificeringsbeleid, zoals sinds 2000 in Nederland het geval is, boven het door de Commissie voorgestelde verplichteenergiecertificaat.

Momenteel is er een groot EU-onderzoeksproject gaande onder de naam «PRESCO» (PracticalRecommendations for Sustainable Construction). Daar nemen 16 landen en ca. 26 bouwonderzoeksinstellingen – waaronder Nederlandse (TNO e.a.) – aan deel. Bedoeling is te komen tot een vrijwillige «Europese Code» voor duurzaam bouwen (waaronder dus ook energiebesparingsmaatregelen).

Nederlandse belangen:

Betere gebruikmaking van het energiebesparingspotentieel draagt bij aan de milieutaakstellingen zoals afgesproken in het Kyoto-protocol. Gezien de opgedane ervaringen en expertise op het gebied van energiebeleid kan Nederland een belangrijke meerwaarde leveren bij de totstandkoming van EU-beleid m.b.t. dit onderwerp.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De doelstellingen van de richtlijn komen grotendeels overeen met het vigerende nationale beleid. Het voorstel in zijn huidige vorm houdt echter in dat er meer verplichtingen zouden komen (o.a. beoordeling energievoorziening, periodieke keuringsplicht installaties, verplicht energieprestatiecertificaat) ten opzichte van het vrijwillige traject dat in Nederland is opgestart. De consequenties die de uiteindelijk overeen te komen richtlijn impliceert voor toezicht en handhaving op lokaal niveau zullen t.z.t. in kaart dienen te worden gebracht.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 8: Kwaliteit van benzine en dieselbrandstof

Titel:Voorstel tot wijziging van Richtlijn 98/70/EEG i betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof

DatumRaadsdocument:                                            17 mei 2001

nr. Raadsdocument:                                                   8941/01

nr. Commissiedocument:                                          COM(2001)241 def i

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          VROM i.o.m. EZ, V&W

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad (presentatie 7–8 juni 2001)

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie stelt voor om in de periode 2005–2011 geleidelijk en met een evenwichtige geografische spreiding zwavelvrije benzine en dieselbrandstof voor het wegverkeer te introduceren. Deze geleidelijke introductie zou idealiter parallel moeten lopen met de geleidelijke introductie in het park van voertuigen met technologie die baat heeft bij zwavelvrije brandstof, dan wel zulke brandstof nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Daarnaast kent het voorstel een bevoegdheid toe aan de lidstaten om voor dieselbrandstof voor de niet voor de weg bestemde mobiele machines hetzelfde zwavelgehalte voor te schrijven als voor het wegverkeer, of een zwavelgehalte van 500 ppm.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 95 (interne markt-artikel)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Gezien het sterk internationale karakter van de productie van en de handel in motorbrandstoffen heeft een communautaire regeling voor de eisen inzake het zwavelgehalte en andere kwaliteitseisen de voorkeur boven mogelijk uiteenlopende nationale regelingen.

Nederlandse belangen:

Geen specifiek Nederlands belang, anders dan het Nederlandse belang bij het goed functioneren van de interne markt voor milieuvriendelijke voertuigen en brandstoffen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Niet goed valt in te in te zien hoe met het beschikbare overheidsinstrumen-tarium het doel van het voorstel – een geleidelijk groeiend aanbod met een evenwichtige geografische spreiding – kan worden gerealiseerd. Het verplichten van bepaalde tankstations om deze producten te verkopen en andere tankstations (nog) niet lijkt juridisch niet haalbaar. Met het fiscale instrument kan desgewenst weliswaar de meerprijs van zwavelvrije brandstoffen worden gemitigeerd, maar geen geografisch evenwichtige spreiding van het aanbod worden afgedwongen. Over de hoeveelheden zwavelvrije benzine en dieselbrandstof die worden verkocht en over de geografische spreiding van die verkoop moeten de lidstaten jaarlijks verslag uitbrengen. Ten behoeve daarvan zal een monitoringsysteem moeten worden opgezet met een tot dusverre niet gebruikelijke geografische component.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie procedure

Fiche 9: GMO sector zaaizaad

Titel: Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2358/71 i houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector zaaizaad en tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2002/03 en 2003/04, van de in de sector zaaizaad toegekende steunbedragen

DatumRaadsdocument:                                            4 mei 2001

nr. Raadsdocument:                                                   8493/01

nr. Commissiedocument:                                          COM(2001) 244 def i.

Eerstverantwoordelijke ministerie:                          LNV i.o.m. BZ, BZ/OS,

FIN, EZ

Behandelingstraject in Brussel:

De eerste Raadswerkgroep vond op 15 juni plaats; de Commissie heeft aangegeven dat besluitvorming (in de Landbouwraad) voor 1 augustus 2001 moet plaatsvinden met het oog op het vaststellen van prijzen voor het verkoopseizoen 2002–2003.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Budgetneutraal (stabilisatie op huidig niveau).

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Achtergrond

In de EU zijn sinds 1994 het ingezaaide areaal zaaizaad en de geproduceerde hoeveelheden aanzienlijk toegenomen. Tegelijkertijd is er sprake van sterke schommelingen in de marktprijzen en van overproduktie, met als gevolg een stijging van de uitgaven van het EOGFL-Garantie voor deze GMO tot 109,5 M in 2000.

Inhoud voorstel:

er wordt een maximum gesteld aan de hoeveelheid zaaizaad die voor steun in aanmerking komt en deze wordt bovendien onderverdeeld naar producerende lidstaat. Doel hiervan is dat bij overschrijding door een lidstaat alleen die lidstaat gekort wordt en niet alle producerende lidstaten. De maximale hoeveelheid zaaizaad voor elke lidstaat wordt via het beheerscomité vastgesteld;

de steunbedragen voor de verkoopseizoenen 2002/2003 en 2003/2004 worden vastgesteld op het huidige niveau, behalve voor Engels raai-gras;

voor Engels raaigras, de belangrijkste zaaizaadsoort, vormen de verkoopseizoenen 2000/2001 en 2001/2002 een overgangsperiode waarin de verschillen in steunbedragen geleidelijk worden afgebouwd. In het verkoopseizoen 2002/2003 wordt dan voor alle rassen van Engels raaigras het uiteindelijke niveau van 30,99 per 100 kg bereikt en vervalt de groepsindeling.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 EG Verdrag

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

N.v.t., het betreft een exclusieve bevoegdheid van de EG

Nederlandse belangen:

Nederland heeft belang bij een GMO zaaizaden waarvan het budget beheersbaar is.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale

overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

N.v.t.

  • 14) 
    Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Raadpleging
 

3.

Bevat de volgende onderliggende documenten

Aanvullend toezicht financiële instellingen

22112, 201, 1
Partnerschap EU-VN ontwikkeling en humanitaire zaken

22112, 201, 2
Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling

22112, 201, 3
Conflictpreventie

22112, 201, 4
Toegang consumenten tot alternatieve geschillenbeslechting

22112, 201, 5
Status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

22112, 201, 6
Energieprestaties van gebouwen

22112, 201, 7
Kwaliteit van benzine en dieselbrandstof

22112, 201, 8
GMO sector zaaizaad

22112, 201, 9
 
 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.