Ambities van erfprins Willem Frederik

boekcover De eerste honderdvijftig jaar parlementaire geschiedenis van Nederland 1796-1946

Paragraaf 1 uit Hoofdstuk IV: Het Koninkrijk van Willem I uit  J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar, Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946

Na een tamelijk treurig verblijf in diverse Duitse landen, uit de gratie van Napoleon en door de Britten niet erg vertrouwd, was erfprins Willem Frederik in april 1813 naar Engeland getogen. Hij wilde daar bezien wat zijn kansen waren, mocht Holland zijn zelfstandigheid herkrijgen na de te verwachten nederlaag van Napoleon. Van veel was hij met reden onzeker: zou hij zijn aspiraties weer in het stadhouderschap te worden teruggebracht moeten handhaven, of zou hij op de soevereiniteit als vorst moeten koersen? Wilden de Hollanders hem in het algemeen eigenlijk wel terugzien? Of herinnerden zij zich nog de Britse nederlagen bij Castricum in 1799 en in Zeeland in 1809, die niet bevorderlijk waren geweest voor de goede naam van de Britten maar evenmin van Oranje?

Waren de Engelsen trouwens bereid Willem Frederik weer te ‘promoten’ als mogelijke vorst in de Nederlanden? In 1802 had hij immers de kant gekozen van Napoleon door zich het bestuur in het prinsbisdom Fulda te laten toekennen. Hij mocht dan wel in ongenade zijn gevallen in 1806 en Fulda zijn kwijtgeraakt, maar dat had hem niet belet om in het gevlei te willen blijven komen van Napoleon. Eerst in latere jaren had hij weer de kant gekozen van Napoleons tegenstanders, voorop de Britten. Moest hij er geen rekening mee houden dat die meer sympathie zouden hebben voor Willems zoon, die hij in 1809 voor verdere studie en militaire oefening naar Engeland had gestuurd en die daar redelijk in de smaak was gevallen: beetje roekeloze maar wel flinke officier en bovendien een charmant heerschap? Vooral dat laatste kon van de nurkse vader Willem Frederik niet worden gezegd.

Dit artikel verscheen in 'De Hofvijver' nr. 36 d.d. 25 november 2013.