"Uiteindelijk zal de EEG alle democratische landen van Europa moeten omvatten"

Per 1 januari 1973 vond de eerste uitbreiding van de Europese (Economische) Gemeenschap plaats. Naast de 'oude' zes (Duitsland, Italië, Frankrijk, België, Nederland en Luxemburg) traden drie landen toe: Ierland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. De bedoeling was dat ook Noorwegen lid zou worden, maar de bevolking wees het lidmaatschap in een referendum af.

Vooral de toetreding van het Verenigd Koninkrijk werd als een mijlpaal gezien. Jarenlang had de Franse president De Gaulle het Britse lidmaatschap tegengehouden. Ook in het VK zelf was er oppositie, van de zijde van een deel van Labour en van de machtige Britse vakbonden. Het conservatieve kabinet-Heath (met onderhandelaar Geoffrey Rippon) en de Franse president Pompidou, die in 1969 De Gaulle was opgevolgd, bereikten echter een akkoord over de Britse toetreding.

Nederland was altijd voorstander geweest van de uitbreiding, waardoor onder andere het continentale karakter van de EEG en de dominantie van Duitsland en Frankrijk - zo was de verwachting - zouden verdwijnen. PvdA-woordvoerder Henk Vredeling, die positief over de uitbreiding was, voorzag dat Brussel steeds meer zeggenschap zou krijgen over het economische beleid in de lidstaten. Dat was voor hem reden om om versterking van de positie van het Europees Parlement te pleiten. Andere fracties sloten zich daar bij aan.

In het debat over de ratificatie van het toetredingsverdrag waren die positieve geluiden te horen uit de mond van de woordvoerders van liberalen, sociaaldemocraten, christendemocraten en van de nieuwe 'middenpartijen' D66 en DS'70. Zelfs de eurosceptische SGP stemde in met de uitbreiding.

Grote geschilpunten waren er niet, maar er waren wel kritische geluiden over de uitbreiding. PSP (Van der Spek) en CPN (Hoekstra) zagen de EEG vooral als een ondemocratische instelling waarvan multinationals profiteerden. Maar ook de in 1971 in het parlement verschenen Nederlandse Middenstandspartij (NMP), een partij die zoals uit de naam al viel af te leiden, opkwam voor de belangen van de kleine middenstand, had bezwaren. Waarom konden we niet beter een positie kiezen zoals Zwitserland, zo vroeg NMP-Kamerlid Te Pas zich af. En ging 'Brussel' niet alles 'dicteren'?

Het VVD-Kamerlid Cornelis (Cees) Berkhouwer schetste een vergezicht waarin alle landen die de waarden van de EEG onderschreven, zouden kunnen toetreden. Berkhouwer was een flamboyante boerenzoon uit Noord-Holland, die in zijn advocatentijd een zekere gewiekstheid had ontwikkeld. Publiciteit schuwde hij niet. Door journalisten werd over hem beweerd dat hij zich vaak als laatste spreker liet inschrijven, zodat hij handig gebruik kon maken van wat collega's voor hem hadden ingebracht. Ditmaal opende hij echter het debat.

 

De heer Berkhouwer (VVD): Die instemming van mijn politieke vrienden en mij met de toetreding is er één van ganser harte, gelijk - men sta mij toe, dat ik het zo stel - niet alleen de Nederlandse liberalen, maar ook de liberalen in alle andere landen van Europa altijd en onverdeeld zich hebben ingezet voor de uitbreiding van de Europese Gemeenschappen, zich daarmede onderscheidend van sommige politieke partijen, bij welke dat intern en extern dwars door de rijen heen anders is gelegen, welke partijen onderling verdeeld zijn geweest, hetgeen bij alle liberalen in Europa nooit het geval is geweest.

Mijnheer de Voorzitter! Het is bekend genoeg dat de uitbreiding van de Gemeenschappen van stonde af aan is voorzien in het Verdrag van Rome. The founding fathers hebben altijd, van stonde af aan alle volkeren die zich met hun streven konden verenigen, opgeroepen om zich daarmede te verbinden aan de organisatie van het Verdrag van Rome. Uiteindelijk zal dan ook de EEG alle democratische landen van Europa moeten omvatten.

Met de toetreding van het Verenigd Koninkrijk en de andere landen wordt de geografische omvang van de Gemeenschappen niet alleen groter, maar wordt hij ook evenwichtiger gespreid. Er komen Europese mensen bij, met wie wij, Nederlanders, van oudsher nauwe banden hebben, die ons geestelijk en stoffelijk gezien verwant zijn en met wier culturen wij ons steeds hebben verrijkt. Wat dit betreft, mijnheer de Voorzitter, het volgende: bij ons bestaat geen vrees, dat een verlies van identiteit of eigen karakter zal optreden en dat zo'n verlies zal zijn te duchten, bij wie dan ook, bij welke huidige of toekomstige leden van de gemeenschappen.

(...) Bij de geografische uitbreiding en spreiding van het evenwicht doet zich voor ons land een speciaal voordeel voor, te weten, dat onze positie centraler is geworden. Nederland, dat van nature steeds een groot aandeel heeft gehad in het Europese vervoer, zal door deze factoren in staat zijn, die positie nog te versterken. Door de toetreding verbreedt de Gemeenschap tegenover de bestaande continentale constellatie haar maritieme blik op de wereld.

De heer Van der Spek (PSP): Mijnheer de Voorzitter! Het is bekend, dat wij niet zo positief over de Europese Gemeenschappen - zeker niet in hun huidige vorm - denken. Wij staan daarom ook niet positief tegenover deze uitbreiding. Naar onze visie zijn die Gemeenschappen een soort van administratieve uitdrukking van de groeiende internationale vervlechting van ondernemingen en kapitaalgroepen van West-Europa. Omgekeerd vormen zij een stimulans voor die vervlechting en voor het ontstaan van de multi-nationale ondernemingen.

De heer Vredeling (PvdA): Tegelijkertijd moet ik constateren dat de Gemeenschap, waarover wij vanavond spreken, wordt uitgebreid tot tien landen met 260 min. inwoners. Het gaat om het wel en wee van deze inwoners. Daarom zijn wij deze zaak begonnen. Er moet worden geconstateerd, dat in deze Gemeenschap de grote lijnen van het beleid worden getrokken. (....)

Wij kunnen zeggen dat de nationale politiek eigenlijk alleen wat opvulwerk wordt van de grote lijnen, die in de Europese Gemeenschappen getrokken worden. Ik zie de Minister van Buitenlandse Zaken trachten sceptisch te kijken, hoewel hij weet dat ik gelijk heb. (...). De grote lijnen worden op het Europese vlak getrokken. Dat staat nu ook te gebeuren, nadat het bij de landbouwpolitiek is gebeurd, bij de economische en monetaire unie, die staat voor het totale sociale, economische en monetaire beleid in onze Gemeenschap.

De heer Hoekstra (CPN): De uitbreiding van de EEG wordt tegelijkertijd benut om de nationale parlementen en hun bevoegdheden steeds verder uit te hollen. Voortdurend wordt aan de orde gesteld het overdragen van rechten aan het Europese Parlement en wordt de zogenaamde controlebevoegdheid van dit lichaam onderstreept; zij gaat echter, zoals wij weten, niet veel verder dan de vragenstroom van de heer Vredeling en deze vindt er, blijkens zijn betoog, ook niet veel aan.

Als in dat verband wordt gesproken over democratisering is dat bedrog, want het is onmogelijk, te spreken over democratisering van de EEG als tegelijkertijd de bevoegdheden van nationale parlementen worden aangetast en zelfs vrijwel geheel aan die parlementen worden ontnomen.

De heer Te Pas (NMP): Wat heeft ons land eigenlijk bereikt met de toetreding destijds? Waarom kon Zwitserland wel op eigen benen blijven staan en toch een ongekende economische opleving bereiken? Natuurlijk kan men stellen, dat Zwitserland een zeer uitzonderlijke positie heeft in het Europese bestel, om niet te zeggen in het wereldbestel. De positie van ons land is echter niet minder uniek.

Ons land is gelegen in de Rijndelta met zijn handels- en scheepvaartverbindingen over de gehele wereld. Van een handelsnatie en vrijhaven is ons land gedegradeerd tot een aanhangsel van de Brusselse EEG, waar de Nederlandse stem van zo weinig gewicht is, dat praktisch alle beslissingen, waaraan ons volk onderworpen wordt, door de grote EEG-partners worden gedicteerd.

Handelingen TK, 14 september 1972