Belediging van gezag

Dr. mr. Esther Janssen is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. In 2014 promoveerde ze op de verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en 'hate speech' op grond van religie en ras. 

In maart 2016 stelde ZDF-komiek Jan Böhmermann de grenzen van satire op de proef door een gedicht voor te dragen, waarin de komiek de Turkse president Erdogan onder andere uitmaakte voor ‘geitenneuker’ en ‘pedofiel’. De Duitse rechter heeft bepaald dat Böhmermann het overgrote deel van zijn Schmähkritik niet mag herhalen, op straffe van €250.000 boete of een gevangenisstraf van zes maanden. Onder diplomatieke druk van Turkije stond Bondskanselier Merkel ook een onderzoek naar de strafvervolging van Böhmermann wegens ‘belediging van een bevriend staatshoofd’ toe, maar tegelijkertijd kondigde de regering aan deze bijzondere strafbepaling te willen schrappen.

Volgens internationaal en Europees recht staan specifieke strafbepalingen voor de ‘belediging van gezag’ en hun toepassing op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Zo uit het Human Rights Committee (HRC) zijn zorgen over het bestaan van wetten over majesteitsschennis, disrespect van autoriteiten, belediging van staatshoofden en de bescherming van de eer van overheidsfunctionarissen; wetten dienen niet te voorzien in zwaardere straffen puur op basis van de identiteit van een beledigde persoon. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt dat voor een bijzondere wettelijke status voor staatshoofden, die hen op grond van hun functie of status beschermt tegen kritiek en aan hen een privilege verleent geen ‘dringende maatschappelijke behoefte’ bestaat en dat een gevangenisstraf voor majesteitsschennis ‘buitenproportioneel’ is.

Majesteitsschennis achterhaald

Het EHRM benadrukt dat (bevriende) staatshoofden weldegelijk in rechte tegen beledigingen kunnen ageren op basis van commune beledigingswetgeving en acht de grens aan legitieme kritiek overschreden bij feitelijk onjuiste beschuldigingen, het ontbreken van een link met enig maatschappelijk debat of bij ‘onnodig grievende’ uitingen. De Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa heeft lidstaten opgeroepen om alle versterkte bescherming voor publieke figuren uit hun beledigingswetgeving te schrappen om die in lijn te brengen met de Europese jurisprudentie. In Nederland leidde de kwestie Erdogan tot het wetsvoorstel Verhoeven tot schrapping van de bepalingen over majesteitsschennis en belediging van bevriende staatshoofden in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (TK 34 456). Dit initiatief valt toe te juichen, want past bij de rechtsontwikkelingen sinds de introductie van deze artikelen in 1830 en 1886.

Het verbod op majesteitsschennis en op belediging van bevriende staatshoofden (111-113 en 118-119 Sr) dient van oudsher tot het beschermen van de eer die deze  personen toekomt uit hoofde van de status verbonden met hun maatschappelijke positie. De koning en het staatshoofd representeren het gezag van de overheid en de staatsautoriteiten verdienen ‘het hoogste respect’, zo is de idee. Het Wetboek van Strafrecht kent echter ook een verbod op belediging, laster en smaad van een persoon (261-262 en 266 Sr). Dit verbod dient een heel ander doel, namelijk de erkenning van een ieders gelijke waardigheid, respectievelijk de eigen opgebouwde goede naam. Ook de koning en (bevriende) staatshoofden worden door deze artikelen beschermd. Hun specifieke bescherming in de wet met verhoogde sancties is wel te verklaren als voortvloeisel van de standenmaatschappij, maar past niet in een moderne democratie.

Lastig vol te houden

Juist in een democratie dienen de overheid en zijn gezagsdragers, zoals politici, ministers en parlementariërs, stevig te kunnen worden bekritiseerd. In een vrij politiek en publiek debat kunnen zij verantwoordelijk gehouden worden voor hun beleid, kan hun handel en wandel gewogen worden en in vrije verkiezingen kunnen zij vervolgens al dan niet herkozen worden. Dat ligt anders in het geval van de Koning, die onverkiesbaar én onschendbaar is. Dat neemt niet weg dat men de Koning als instituut binnen de staatsinrichting en de monarchie als staatsvorm ter discussie moet kunnen stellen. Op basis van ‘majesteitsschennis’ zouden de politie en het OM dan ook niet mogen optreden tegen dissenting opinions als ‘fuck de koning, fuck het koningshuis’ uitgeroepen tijdens koninklijke publieke optredens puur om die ordentelijk en plezierig te laten verlopen.

Mocht Böhmermann door de Duitse rechter ook nog wegens 'belediging van een bevriend staatshoofd' veroordeeld worden, dan is het de vraag of zo'n vonnis voor het EHRM stand zal houden.