Laat Moerdijk voor zichzelf spreken! Erken dorpen weer als openbaar lichaam

donderdag 11 december 2025, 9:00, column van Prof. Mr. Geerten Boogaard

Dit is het vijfde artikel van de serie ‘Op zoek naar de kloof’, een samenwerking van Nederland Rechtsstaat en het Montesquieu Instituut. Houd de websites NederlandRechtsstaat en het Montesquieu Instituut in de gaten voor andere publicaties in deze serie.

Klik hier om de andere artikelen in de serie te zien.

De dreigende verdwijning van het dorpje Moerdijk trok nationale aandacht en bleef zelfs internationaal niet onopgemerkt. Het dorpje moet vroeg of laat ruimte maken voor de Powerport-regio: een belangrijk knooppunt voor energie en industrie waar onder andere de stroom uit windmolenparken op zee aan land moet komen. Het verdwijnen van Moerdijk werd in eerste instantie met de nodige verbazing becommentarieerd, maar toen verschillende politici het dorp bezochten om politieke munt te slaan uit de benarde situatie van de dorpsbewoners kwam daar ook een zekere nationale verontwaardiging bij. Een beter voorbeeld ‘het dorpsgevoel’ en ‘de klimaatgekte’ in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen als een kloof tegenover elkaar te zetten, krijg je immers niet snel. Toen minister Hermans dat realiseerde liet ze schielijk haar partijgenoot en wethouder Dingemans, die het slechte nieuws al voor zijn politieke rekening had genomen, in de steek. Bij nader inzien bleek er nog een half jaartje uitstel tot na de gemeenteraadsverkiezingen mogelijk.

Maar is het verdwijnen van een dorp wel zo opmerkelijk? En hoe terecht is de verontwaardiging?

Natuurlijk gebeurt het niet vaak dat complete dorpen in één keer van de kaart verdwijnen. Maar nieuw is het bepaald niet dat individuele dorpen ten onder gaan in regionale gebiedsontwikkeling. Ooit lag in het Groene Hart bijvoorbeeld het dorpje Jacobswoude totdat het werd verzwolgen door het water dat de plaats innam van de turf die ze zelf hadden afgegraven. En waar nu de Gemeente Moerdijk het dorpje Moerdijk weg bestemt, zette in de jaren vijftig het nationale Rijk een streep door het dorpje Rijk in de Haarlemmermeerpolder. Het lag op de plek waar de Kaagbaan was bedacht en dus moest het dorpje eraan geloven. En verder zijn er in de loop van de tijd een hoop dorpen opgeslokt zonder dat ze officieel werden wegbestemd. Sloterdijk was ooit een vriendelijk dorpje voordat het een overstapstation in Amsterdam werd en de groei van ASML laat het dorpje Veldhoven ook niet ongemoeid.

Meer subtiel staat het dorp als gemeenschap al veel langer onder druk. Wat de jurist en socioloog Geert Mak beschreef van het dorpje Jorwerd in Friesland doet zich op veel meer plekken voor. Het dorp als de microkosmos waar Wim Sonneveld over zong was de uitdrukking van de agrarische sector. Met de grootschalige industrialisatie daarvan, zeker sinds de Tweede Wereldoorlog, verdween ook de sociale orde die bij de levenswijze van het platteland hoorde. Het was eigenlijk niet zozeer God die uit Jorwerd verdween, maar de plaatselijke boer die daar een industriële agrariër werd. De dorpsgemeenschap moet sindsdien als daily urban system in de global village zien te overleven, en dat lukt zeker buiten de randstand niet overal even goed.

Sinds de sociologische realiteit van het dorp verdwijnt, roept dat gevoelens van verlies op die in de rechtsorde doordringen. De Monumentenwet uit 1961 maakte de nationale bescherming van dorpsgezichten mogelijk, tegenwoordig door de Omgevingswet gedefinieerd als ”groepen van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden.” Het aantal gemeenten is sinds 1961 gedaald van 985 tot 342, terwijl het aantal beschermde stads- en dorpsgezichten groeide naar van 0 naar 472. Het leven in een beschermd dorpsgezicht levert voor de bewoners zelf overigens gemengde gevoelens op. Het juridische effect is immers dat je vooral heel veel dingen minder makkelijk zelf mag beslissen. Zonnepanelen op je dak, bijvoorbeeld. De romantiek rond de herinnering aan het dorp van vroeger heeft dan ook altijd iets paradoxaals. Wim Daniels en Huub Stapel wonen inmiddels zelf in de stad, maar trokken voor de televisieserie Het Dorp langs bedreigde dorpen om de herinneringen aan hun eigen jeugd te filmen. En Wim Sonneveld kwam zelf uit Utrecht – het beroemde liedje gaat over hoe Deurne eruit zag toen zijn partner daar werd geboren.

Wat daar verder van zij, politiek geograaf Kees Terlouw heeft laten zien dat ‘het dorp’ in het identiteitsdiscours van het openbaar bestuur terug is van nooit weggeweest. In gemeentelijke toekomstvisies zien zij zichzelf steeds vaker als een verzameling dorpskernen en veel minder als een regio met economische potentie. ”Spraken eerst buitenlandse iconen als Silicon Valley, metropoolregio’s en corridors tot de verbeelding, nu staat het dorp centraal in de verbeelding van de overheid als beschermer van de gewone Nederlander.” Foodvalleys, brainportregio’s en dergelijke beleidsvondsten zijn inmiddels uit de gratie, het spreekwoordelijke dorp is juist weer in. Zoals ook wel blijkt, als een Powerport-regio een dorp opslokt.

Ongeveer 100 jaar voordat het omgevingsrecht dorpsgezichten ging beschermen, kregen de dorpen in de Grondwet en de Gemeentewet van Thorbecke publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid. De plaatselijke gemeenschappen moesten volwaardig in de publieke orde worden geïntegreerd. Vóór de tijd hadden alleen de 80 steden van de Republiek een zekere autonomie en lucratieve privileges genoten, en bleven ‘de heerlijkheden, districten en dorpen’ uit de Grondwet 1814 vooral afhankelijk van wat anderen met hen voorhadden. Thorbecke hief het oude verschil tussen de steden de dorpen op en schreef aan beide één, uniforme inrichting van één soort gemeentebestuur voor. Dat was destijds vooral in het voordeel val van de 1200 gemeenten die geen stad waren. Toen Thorbecke bij de verdediging van het ontwerp van zijn Gemeentewet werd bekritiseerd voor eenheidsdwang, antwoordde hij: “De gemeenten op het platteland zullen door dit wetsontwerp tot een vrijheid worden gebracht, veel groter, veel uitgestrekter en veel krachtiger dan die op dit ogenblik door de grootste steden van het land wordt genoten.”

De gelijkschakeling van de inrichting van het bestuur van stad en dorp heeft inderdaad lange tijd in het voordeel van de dorpen en in het nadeel van de steden gewerkt. Het waren vooral de grotere gemeenten die klaagden over het keurslijf van de Gemeentewet. Zij vroegen al in 1900 om een dualisering van de interne verhoudingen omdat hun lokale politiek steeds meer op die van een parlement ging lijken. Maar de kleinere gemeenten waren in de meerderheid en zij konden nog prima overweg met het verenigingsmodel van het monisme. Nog tot de herziening van de Gemeentewet in 1994 trok het dorpsmodel aan het langste eind, maar daarna is het snel gegaan. In 2002 zadelde de wetgever heel Nederland op met het parlementaire (dualistische) bestuursmodel waar de steden al langer om vroegen. Ook decentraliseerden in verschillende rondes steeds meer overheidstaken naar het lokale niveau, uitmondend in de grote decentralisaties van 2015. Het creëerde daar een decentralisatieparadox: hoe meer taken naar het lokale niveau werden afgeschaald, hoe sterker de druk vervolgens werd om de gemeenten zelf weer op te schalen. Veel gemeenten zijn dan ook niet meer de uitdrukking van één gemeenschap, maar een verzameling van dorpen.

Anders dan in de tijd van Thorbecke werkt het uniforme gemeenterecht niet meer in het voordeel van de dorpsgemeenschappen. Het oorspronkelijke idee van Thorbecke dat de overheid de plaatselijke gemeenschappen zoveel mogelijk als openbare lichamen in het staatsverband moet integreren, staat onder druk te staan. Daardoor komt de ‘overheid’ ook steeds meer aan één kant van de kloof tussen stad en platteland te staan: de gemeente Moerdijk tegenover de gemeenschap in het dorp Moerdijk – met dan dus ook nog, zo blijkt inmiddels, de minister aan de kant van de bewoners.

Tegen die achtergrond is er alle reden om het verschil tussen dorpen en steden weer in te voeren, zoals ooit oud-Senator Alfons Dölle al bepleitte. Er is een nieuw openbaar lichaam nodig dat naast de grote steden en regiogemeenten een zelfstandige publiekrechtelijke uitdrukking van een plaatselijke gemeenschap is. Een kleine gemeente die geen ingewikkelde jeugdzorgindicaties hoeft te kunnen stellen, maar wel de namens een gemeenschap kan spreken. Zodat het dorp Moerdijk voortaan zelf aan tafel kan zitten als het over de eigen toekomst gaat.