De bestuurlijke ambities van de VVD: toenadering tot GroenLinks-PvdA noodzaak?

maandag 25 augustus 2025, 13:00, Boris van Haastrecht

VVD-leider Dilan Yeşilgöz sloot begin juni toekomstige samenwerking met de PVV van Geert Wilders definitief uit. Kort daarna verklaarde zij tijdens het partijcongres van de VVD dat GroenLinks-PvdA een “elitaire” partij is, waarmee het “heel moeilijk” wordt samen te werken na de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Haar verkiezingsinzet is een “stabiel rechts kabinet”. Deze uitspraken roepen de vraag op in welke coalitie de VVD haar bestuurlijke ambities in de toekomst wil realiseren.

Het is nu al vrijwel zeker dat de eerstvolgende kabinetsformatie ingewikkeld wordt, omdat het Nederlands politiek bestel versnipperd en gepolariseerd is. Op basis van de peilingen van de afgelopen maanden is de meest realistische mogelijkheid tot vorming van een meerderheidscoalitie een combinatie van VVD, GroenLinks-PvdA en CDA, aangevuld met kleinere partijen uit het politieke midden als D66 of ChristenUnie.

Door de huidige wederzijdse vijandigheid tussen sociaaldemocraten en liberalen zou je bijna vergeten dat deze groepen in het verleden meermaals regeringscoalities vormden, namelijk in de kabinetten-Drees I en II (1948-1952), de kabinetten-Kok I en II (1994-2002) en het kabinet-Rutte II (2012-2017). Het is de moeite waard deze eerdere perioden van samenwerking nader te bestuderen om de relatie tussen GroenLinks-PvdA en VVD in context te plaatsen.

Direct na de oprichting en eerste verkiezingsdeelname van de VVD in 1948, trad het kabinet-Drees I (1948-1951) aan, bestaande uit de katholieke KVP, PvdA, de protestants-christelijke CHU en VVD. Deze partijen vonden elkaar in de wens een einde te maken aan de koloniale oorlog in Indonesië door een grondwetsherziening en een soevereiniteitsoverdracht die in 1949 plaatsvond. In het kabinet waren de verhoudingen tussen VVD en PvdA goed. Minister van Buitenlandse Zaken Dirk Stikker (oprichter van de VVD) en minister-president Willem Drees konden het uitstekend met elkaar vinden.

De VVD-Kamerfractie onder voorzitterschap van Piet Oud (de andere oprichter van de VVD, een voormalig PvdA’er) was echter zeer kritisch op het regeringsbeleid. Opmerkelijk was dat deze kritiek in hoofdzaak niet de PvdA-ministers betrof, maar zich toespitste op het buitenlandbeleid van partijgenoot Stikker. In 1951 dwong de VVD-Kamerfractie de eigen minister door een motie van wantrouwen tot aftreden. Dit leidde tot een kabinetsval. Na een reconstructie zetten KVP, PvdA, VVD en CHU de samenwerking toch voort, tot de verkiezingen van 1952.

Na 1952 verdween Stikker van het toneel en koos de VVD onder Oud voor een rechtsere koers. Het duurde veertig jaar tot VVD en PvdA opnieuw op landelijk niveau een partnerschap aandurfden. In de verkiezingscampagne van 1959 sloot Oud zelfs voor het eerst coalitievorming met de PvdA bij voorbaat uit. Deze duidelijke positiebepaling resulteerde in electorale winst voor de VVD. De verwijdering tussen VVD en PvdA bereikte een hoogtepunt in de jaren zeventig, toen Hans Wiegel en Joop den Uyl in alles politieke tegenpolen waren.

Niettemin bleef ook in deze periode altijd een aantal vooraanstaande PvdA’ers en VVD’ers voorstander van samenwerking. Zij ontmoetten elkaar vanaf 1976 jarenlang informeel in het zogenaamde ‘Des Indes-beraad’ (waaraan ook leden van D66 deelnamen). Vanaf de jaren tachtig werd de afstand tussen VVD en PvdA aanzienlijk kleiner, deels uit een gemeenschappelijk onvrede over de grote macht van het CDA. Het was nota bene Den Uyl, de boeman voor politiek rechts, die in een interview in 1984 verklaarde dat zijn partij de VVD te lang had uitgesloten, en dat een samenwerking met de liberalen ‘goed te verdedigen’ is.1)

In 1994 culmineerde de geleidelijke toenadering van sociaaldemocraten en liberalen in het kabinet-Kok I, bestaande uit PvdA, VVD en D66.2) De afstand tussen PvdA en VVD was altijd het grootst op financieel-economisch terrein geweest. Inmiddels waren de strijdpunten op dit gebied min of meer weggevallen; een (neo)liberale consensus was ontstaan.3) De grootste overeenkomsten tussen PvdA en VVD lagen al sinds 1948 op cultureel en immaterieel vlak. De paarse kabinetten maakten het mogelijk om gedeelde progressieve idealen te realiseren, zoals wetgeving voor euthanasie en de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht.

De paarse samenwerking verliep aanvankelijk opmerkelijk soepel. De kiezers beloonden zowel VVD als PvdA in 1998 met flinke zetelwinst. De regeringscombinatie werd voortgezet in het kabinet-Kok II. Onder invloed van de opkomst van populistische partijen dreven de sociaaldemocraten en liberalen vervolgens weer uit elkaar. De thema’s migratie en asiel groeiden uit tot een nieuwe politieke breuklijn.

Toch werd het in 2012 als ‘logisch’ beschouwd dat VVD en PvdA opnieuw gingen samenwerken; dit werd het kabinet-Rutte II. Verdiensten van dit kabinet waren dat het relatief snel na de verkiezingen aantrad, een regeerakkoord sloot met duidelijke beleidskeuzes en de rit uitzat. De stabiliteit van de coalitie vormde de basisvoorwaarde voor de totstandkoming van een groot aantal wetten.4) In dit opzicht was het waarschijnlijk het meest succesvolle kabinet onder Mark Rutte. Ondanks aanvankelijke weerstand tegen het optreden van het kabinet, leken de VVD-kiezers weinig moeite te hebben met de samenwerking met de PvdA. In 2017 verloor de VVD weliswaar acht zetels, maar werd veruit de grootste partij in de Tweede Kamer.

De situatie in het heden is enigszins vergelijkbaar met die in 2012 na de val van het kabinet-Rutte I, waaraan de PVV gedoogsteun verleende. Rutte schilderde destijds Wilders in de verkiezingscampagne af als een "wegloper", met wie je geen zaken kunt doen. Op eenzelfde wijze spreekt Yeşilgöz nu van de “onvolwassen en onverantwoordelijke" PVV. De consequentie die Rutte in 2012 aan zijn woorden verbond, was een wending naar het politieke midden en compromisbereidheid. Dat nam niet iedereen in zijn partij hem in dank af. Zo schreef De Telegraaf naar aanleiding van het regeerakkoord met de PvdA over “Marx Rutte” die zich ontpopte als “kampioen nivelleren”.

Bij haar aantreden als partijleider had Yeşilgöz tot doel de VVD een meer uitgesproken, herkenbaar rechts profiel te geven dan in de laatste jaren onder Rutte het geval was.5) De rechtse koers van de VVD onder Yeşilgöz resulteerde in een coalitie met PVV, NSC en BBB in het kabinet-Schoof. De voortijdige val van dit kabinet was een fiasco voor alle betrokkenen. In een chaotisch regeringsjaar had de coalitie nauwelijks aansprekende resultaten geboekt.

De ironie is dat Yeşilgöz , die zich zo graag van Rutte wil onderscheiden, in de komende maanden wellicht een ‘Ruttiaans’ pragmatisme zal moeten tonen om het imago van de VVD als betrouwbare, bestuurlijk ingestelde brede volkspartij te redden. De vorming van een coalitiekabinet na de verkiezingen waar zowel VVD als GroenLinks-PvdA deel van uitmaken is voor beide partijen onaantrekkelijk, maar wellicht onontkoombaar.

 

Boris van Haastrecht, promovendus Rijksuniversiteit Groningen, biograaf van P.J. Oud

  • 1) 
    P.F. Maas, F.L.M. Lafort en J.M.M.J. Clerx (red.) Illusie of monsterverbond. Mogelijkheden en grenzen van een PvdA-VVD coalitie (Amsterdam 1984) 19.
  • 2) 
    Deze ongebruikelijke coalitie was aanleiding tot verscheidene beschouwingen over de rood-blauwe samenwerking. Zie: P.G.C. van Schie (red.) Tussen polarisatie en paars. De 100-jarige verhouding tussen liberalen en socialisten in Nederland (Kampen 1995); P.G.C. van Schie (red.) Paars in perspectief. Het typerende en de toekomst van de samenwerking tussen liberalen en sociaaldemocraten (Kampen 1997).
  • 3) 
    Bram Mellink en Merijn Oudenampsen, Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis (Amsterdam 2022).
  • 4) 
    https://www.parlement.com/wetgeving-kabinet-rutte-ii-2012-2017
  • 5) 
    https://www.montesquieu-instituut.nl/id/vmikdx66thxw/nieuws/vvd_onderhuidse_richtingenstrijd