De Europese financiële politiek in en na het corona-tijdperk

maandag 27 april 2020, 13:00, column van Dr. Jan Postma

Dit artikel is onderdeel van de debatpagina Coronacrisis: solidariteit in de Europese Unie? Bekijk ook de andere bijdragen.

In Brussel is donderdag jl. een voorlopig compromis over een financieel-economische corona-aanpak bereikt. Naast het steunprogramma van de ECB van 750 miljard euro is er nu een noodpakket van 540 miljard van drie economische vangnetten. De Europese Commissie gaat nader advies geven over de inhoud en financiering van een aanvullend herstelfonds, en wil daarbij een relatie leggen met de EU-begroting en het Meerjarige Financieel Kader.

Juist omdat nu de relatie wordt gelegd met de algemene begrotingspolitiek is het van belang te bezien welke invloed de eurosceptische houding van de Nederlandse ministers met een bijna dogmatische afkeer van een sterkere Europese politiek heeft voor de langere termijn. Deze houding is niet nieuw. Nederland heeft altijd vooral belang gehecht aan de interne markt, en had weinig interesse voor de politiek-bestuurlijke integratie. De laatste jaren is er een stevige aversie tegen Europa gekweekt, versterkt door de invloed van de populistische stromingen in de Nederlandse politiek. Bewindslieden en Kamerleden hebben vaak een anti-EU-houding aangenomen, zonder te erkennen dat de nationale regeringen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het in Brussel gevoerde beleid. Dat alles heeft het draagvlak voor een krachtige Europese politiek aangetast.

De aversie tegen de Europese politiek bleek ook nog eens duidelijk tijdens het overleg van minister Hoekstra met de Kamercommissie, voorafgaande aan de besluitvorming over het financieel-economische coronapakket. De eurosceptische houding van de minister werd met veel stelligheid door een Kamermeerderheid ondersteund.

Tekenend is ook dat aan het Europese front vanuit Nederland vooral de premier en minister van Financiën opereren, en zich daar concentreren op de begrotingsbewaking. De andere ministers in de sociaal-economische driehoek en de minister van Buitenlandse Zaken tonen weinig belangstelling voor de vormgeving van de Europese politiek en sinds 2012 ontbreekt een staatssecretaris voor Europese Zaken.

De laatste weken drongen zich voor de toekomst van Europa op langere termijn drie opties op: 1) gelet op de positie van Europa in de mondiale verhoudingen streven naar een drastische versterking van de huidige Europese Unie, 2) gelet op de grote verschillen van de economische structuur van de lidstaten kiezen voor een unie van de noordelijke landen en 3) doormodderen met de huidige constellatie, met het gevaar van het uiteenvallen van de Unie.

Ik kies vooral op geopolitieke gronden voor de eerste optie. Een cruciale vraag is of kabinet en Kamermeerderheid blijven volharden in hun eurosceptische houding, of dat men inziet dat de coronacrisis en haar gevolgen ons noodzaakt dat we op zijn minst moeten openstaan voor de gedachte van een sterkere Europese politiek. Te hopen valt dat de negatief-eurosceptische houding verandert in een positievere benadering. De natiestaat is een niet weg te denken fenomeen en de Nederlandse belangen dienen ook goed te worden bewaakt, maar we moeten royaal erkennen dat die belangen ook een versterking van het Europese niveau kunnen inhouden.

Daar voeg ik aan toe, dat het taboe op het overdragen van bevoegdheden aan het Europese niveau in Nederland mijns inziens stoelt op een verkeerde benadering. Het gaat er niet om taken exclusief aan het Europese niveau toe te kennen en te ontnemen aan het nationale niveaus. Het gaat om een evenwichtige verdeling van elkaar aanvullende instrumenten over de verschillende niveaus. Zo was de volksgezondheid tot op heden geheel voorbehouden aan het nationale niveau, maar de coronacrisis heeft laten zien, dat ook voor dit onderwerp coördinatie op Europees niveau nodig is, maar dan wel verweven met essentiële instrumenten op nationaal en lokaal niveau.

Nu de wereld door de coronacrisis met ernstige maatschappelijke en economische gevolgen op zijn kop is gezet, zal de Europese aanpak en inrichting voor de langere termijn opnieuw op een pragmatische en open wijze moeten worden doordacht voor strategische onderwerpen als veiligheid, terrorismebestrijding, migratie, informatietechnologische ontwikkeling, klimaatpolitiek en financieel-economisch beleid. Voor dit laatste beleidsonderdeel zal onder meer concreet de vraag zijn welke actieve economische overheidspolitiek de duurzame groei en investeringen zodanig kan stimuleren, dat na de herstelfase een voortzetting van het disproportionele en ontwrichtende ECB-beleid overbodig wordt.

Gezien de fundamentele veranderingen als gevolg van de coronacrisis is een visie op de inrichting van Europa nodig en daarna een discussie daarover in het parlement. Gelet op de opdracht om de doelmatigheid van het beleid en van de overheidsuitgaven op de verschillende niveaus te bewaken, ligt het voor de hand dat het ministerie van Financiën hierbij een coördinerende rol vervult. Hopelijk gaat ook de minister van Buitenlandse zaken meer belangstelling tonen voor de inrichting van de Europese Unie en het zou goed zijn voor het bestuurlijke evenwicht alsnog een staatssecretaris van Europese Zaken aan te stellen. Voor de toekomst van Europa is het van belang om ondogmatisch en pragmatisch over de verdere inrichting van de Europese Unie na te denken. De coronacrisis heeft ons daar met de neus op gedrukt. Ten slotte is misschien wel de belangrijkste vraag hoe bij de bevolking draagvlak te verkrijgen voor een nieuwe visie.

Dr. J.K.T. Postma was in 1975-1999 in verschillende functies werkzaam bij het ministerie van Financiën, laatstelijk als secretaris-generaal. In 2017 promoveerde hij op een politieke biografie van Alexander Gogel, onze eerste minister van Financiën en grondlegger van de Nederlandse eenheidsstaat.

Deze bijdrage stond in