De laatste maanden van het kabinet

Bert van den Braak, Parlementair Documentatie Centrum Universiteit Leiden

Er is weinig twijfel over dat de laatste weken van Rutte II niet spannend zullen zijn en dat het parlement nog slechts weinig actief is. Alleen de inwerkingtreding van de ratificatiewet EU-verdrag met Oekraïne levert mogelijk nog enig vuurwerk op. Of dat wetsvoorstel nog voor 15 maart in de Eerste Kamer wordt behandeld, is twijfelachtig.

Er zijn kabinetten geweest die echt een eindsprint maakten, maar dat moet niet worden overdreven. In de laatste weken van het kabinet-Van Agt/Wiegel (mei/april 1981) werden bijvoorbeeld nog belangrijke wetsvoorstellen behandeld zoals de Wet op het basisonderwijs, een wetsvoorstel over de verwerking van radioactief afval, de wet tot oprichting van de Open Universiteit en de Kaderwet Specifiek Welzijn.

Er zijn ook zeker kabinetten geweest die in hun laatste jaar nog belangrijke wetgeving door het parlement loodsten. Soms wisten zij de hele behandeling te voltooien, soms in ieder geval die in de Tweede Kamer. Wetten die in het laatste kabinetsjaar tot stand kwamen, waren onder meer de Algemene Bijstandswet (1963), de Omroepwet (1967), de nieuwe Echtscheidingswet (1971), de Wet studiefinanciering en de Wet opheffing Rijnmond (1986), de Wet gelijke behandeling en de Kaderwet bestuur in verandering (1994), de Flexwet (1998) en de Wet dualisering gemeentebestuur (2002). In 1986, loodsten minister De Koning en de staatssecretarissen De Graaf en Kappeyne van de Coppello de ingrijpende stelselherziening sociale zekerheid al wel door de Tweede Kamer, maar afhandeling in de Eerste Kamer vond pas in 1987 plaats. Het derde kabinet-Balkenende III wist als voortzetting van het tweede kabinet-Balkenende (CDA, VVD, D66) nog onder meer een nieuwe Wet ruimtelijke Ordening, de Splitsingswet energiebedrijven en de Wet inburgering in het Staatsblad te brengen.

Algemeen wordt een kabinetsperiode van vier jaar als betrekkelijk kort beschouwd. Wetgeving - zeker ingrijpende - vergt als regel meerdere jaren en vraag is altijd of voorstellen zo tijdig worden ingediend dat afhandeling nog mogelijk is. Een verlenging van de kabinetssamenwerking na verkiezingen werd dan ook vaak als wenselijk beschouwd. Dat gold bijvoorbeeld in 1963 en 1971 voor de centrumrechtse samenwerking, in 1977 voor het kabinet-Den Uyl, in 1986 voor Lubbers (I) en in 1998 voor Paars. In 1986 was de leuze van het CDA zelfs: "Laat Lubbers zijn karwei afmaken".

Maar zoals in 1977 bleek, was voortzetting niet altijd een uitgemaakte zaak. Van het wetgevende programma van het kabinet-Den Uyl kwam daarom betrekkelijk weinig tot stand, althans in de periode dat dit kabinet zelf aan het bewind was. Veel voorstellen werden pas laat in de kabinetsperiode ingediend en slechts enkele kwamen voor de verkiezingen van mei 1977 tot parlementaire behandeling. En toen dat het geval was, ontstonden er direct grote problemen en een val over de voorstellen over de grondpolitiek. Voor vrijwel alle kabinetten geldt echter dat er veel meer sprake is van continuïteit dan mogelijk wordt verondersteld. Veel wetsvoorstellen van het kabinet-Den Uyl bereikten later wel degelijk het Staatsblad, maar wel met soms aanzienlijke wijzigingen. Wie wetgevingstrajecten bekijkt, zal zien dat daar vaak kabinetten van uiteenlopende politieke samenstelling bij betrokken waren.

Dat de laatste belangrijke wet van het huidige kabinet de nieuwe Omgevingswet was, die in maart 2016 door de Eerste Kamer werd aangenomen, is slechts ten dele opmerkelijk. Alle belangrijke wetgeving (Jeugdwet, Participatiewet, WMO 2015, invoering sociaal leenstelsel) kwam al in de periode vóór 2016 tot stand. Er werd echter al langer nagedacht over maatregelen om de kostenstijgingen in de zorg in de hand te houden, om gemeenten grotere verantwoordelijkheid te geven bij het jeugdbeleid, om het stelsel van studiefinanciering te wijzigen en om iets te doen aan het ontslagrecht. Successen van het huidige kabinet op wetgevingsgebied waren in die zin veel minder verrassend dan mogelijk wordt gedacht.

Voor het huidige kabinet is een eindsprint niet meer nodig. Goed beschouwd was de herzieningsagenda van Rutte II al in de eerste twee jaar van zijn bestaan afgehandeld. Daarmee werd ook de kans op politieke 'ongelukken' aanmerkelijk kleiner. De conclusie dat het kabinet grotendeels 'klaar' was, kon zelfs al vóór de verkiezing van de Eerste Kamer in 2015 worden getrokken. Alle 'opwinding' in de media over die verkiezing ten spijt.

Dat de parlementaire agenda nu wat leeg is, is waar. Dat is echter vrijwel volledig toe te schrijven aan de voortvarendheid (en soms urgentie) van het zittende kabinet. Daarmee is niet uitgesloten dat onverwacht toch nog een 'bananenschil' opduikt.

Lees ook column: "Oogstjaar 2016" (1 januari 2016)