Twee voorzitters en een griffier: een drama in drie bedrijven

maandag 28 november 2022, 13:00, Prof.Dr. Joop van den Berg

Eerste acte: de Voorzitter

Op 7 april 2021 werd, al bij de eerste stemming, Vera Bergkamp (D66) gekozen tot nieuwe voorzitter van de Tweede Kamer. Zij won het van zittend voorzitter Khadija Arib (PvdA). Op zichzelf genomen een overtuigende overwinning. Toch zat er één akelig nadeel aan.

Toen Arib werd gekozen, zeker in 2017, kreeg zij misschien niet alle stemmen van de Kamerleden, maar er was evenmin sprake van een groep die door haar verkiezing zwaar was teleurgesteld. Ook bij eerdere verkiezingen als die van Van Miltenburg of Verbeet werd de uiteindelijke keuze breed aanvaard. Dit is buitengewoon belangrijk, want een voorzitter moet brede steun in de Tweede Kamer hebben om effectief op te kunnen treden ter bewaking van de orde.

Aan zulke brede legitimiteit ontbreekt het de huidige voorzitter. Niet alleen werd duidelijk dat zij niet de stem had verkregen van de PVV-fractie, maar zelfs dat deze uitgesproken vijandig stond tegenover haar verkiezing. Geert Wilders betitelde die openlijk als een voorgekookte zaak van D66 en VVD. Van een ‘vrije keuze’, zoals tegenwoordig minstens officieel het geval is, was volgens hem geen sprake

.Vera Bergkamp kon vanaf dat moment weten dat zij zich geen enkele zwakheid kon veroorloven zonder het parlementaire theater op te roepen waarop Wilders het patent heeft. Zij kon bovendien weten dat, als het gaat om beheersing van het theatrale ambacht weinig Kamerleden in staat zijn Wilders te evenaren. Bergkamps zege op 7 april mag er royaal hebben uitgezien, het was van stond af aan een pyrrusoverwinning.

Waarschijnlijk zou zelfs een ijzersterk optreden van Vera Bergkamp als voorzitter reacties hebben opgeroepen over ‘zwak optreden’ en ‘te grote passiviteit’. Ook een alerte voorzitter kan immers niet overal meteen effectief op reageren. Ook voorgangers van Bergkamp lieten veel ruw en zelfs denigrerend taalgebruik lopen.

Er was nog iets anders aan de hand: een voorzitter als Gerdi Verbeet klaagde over de onwil van de Kamer haar het gebruik van disciplinerende ingrepen toe te staan. Bergkamp trof een Kamer aan die van grofheden en beledigingen juist meer dan genoeg had. De huidige Tweede Kamer verlangt van haar voorzitter iets anders dan passiviteit; zij wil dat de voorzitter actief normerend in het debat optreedt.

Dat is iets waarover Bergkamp nu juist twijfelt, getuige haar brief aan de Kamer over ‘gedrag en omgangsvormen’ van februari 2022. Dat versterkt bij de Kamer het gevoel dat zij zwak leiding geeft. Dat kreeg nog een heel theatrale uitloper toen, tijdens de jongste algemene beschouwingen, het hele kabinet demonstratief de vergaderzaal verliet. Bergkamps optreden moge het eerste anderhalf jaar niet sterk zijn geweest, erg veel ruimte haar vorm te vinden is haar door de Kamer niet gegund, vooral niet door haar notoire vijanden in huis. Dat is niet alleen slecht voor Bergkamps voorzitterschap; het is ook slecht voor het beeld van de Tweede Kamer in de samenleving.

Tweede acte: de gewezen voorzitter

Khadija Arib was een uitgesproken populaire Kamervoorzitter, zowel onder het brede publiek als onder de meeste Kamerleden, al kreeg zij in het laatste jaar van haar voorzitterschap wel kritiek op haar aanpak van de pandemiecrisis bij de organisatie van de plenaire vergadering. Ten onrechte overigens.

Een deel van het ambtelijke personeel van de Tweede Kamer voelde zich door Arib niet behoorlijk behandeld; daarbij liep de ambtelijke top voorop. Desondanks is er van klachten over ‘sociale veiligheid’ en ‘grensoverschrijdend gedrag’ nooit serieus werk gemaakt zolang Arib voorzitter was. Pas anderhalf jaar na dato was er voldoende moed verzameld voor een ook dan nog anonieme brief waarin haar optreden systematisch werd bekritiseerd.

Eigenaardig: Bram Peper was al twee jaar weg uit Rotterdam, voordat daar de moed tot kritiek was verzameld, die achteraf ook nog bijna geheel onterecht bleek; bij Matthijs van Nieuwkerk duurde het eveneens tot twee jaar na beëindiging van DWDD voordat de Volkskrant over diens ‘grensoverschrijdend gedrag’ publiceerde.

Anonieme klachten, ook al zijn die door de ambtelijke leiding van de Tweede Kamer ‘herkend’, mogen principieel geen reden zijn om officieel onderzoek daarnaar te gelasten. Wat een landsadvocaat te zoeken heeft bij het genre klachten dat hier aan de orde was, is op zijn minst raadselachtig. Het ging immers om klachten met een omschrijving die geen juridisch houvast bieden. Wat is eigenlijk ‘grensoverschrijdend gedrag’; wat is een ‘sociaal onveilig klimaat’?

Dat het besluit ‘onafhankelijk onderzoek’ naar het optreden van de oud-voorzitter te gelasten ernstige bezwaren zou oproepen, in en buiten de Kamer en van Khadija Arib voorop, kan dus ook niemand verbazen. Of daarbij de aloude ‘Dolchstosslegende’ uit de Duitse geschiedenis van 1918 en daarna van toepassing was, zoals Arib uitsprak – een weinig socialistische legende trouwens – staat te bezien. Dat het haar allemaal overviel en diep kwetste is duidelijk en begrijpelijk. Dat in het presidium partijgenoot Nijboer geen vin verroerde wekt weinig bewondering. Dat Arib deelname aan het onderzoek weigert, is haar goed recht.

Zoals de eerste acte van dit drama al deed vermoeden, pakte vooral de PVV het allemaal hard aan, al trad nu Gidi Markuszower in de plaats van zijn chef. Maar, gelukkig voor voorzitter Bergkamp, met gezaag van planken uit iets te dik hout. De Tweede Kamer, die nooit een voorzitter heeft weggejaagd, keerde zich van Markuszower af en aanvaardde alsnog het onderzoek naar het optreden van Arib, maar onder voorwaarde dat ook de rol van het presidium en de ambtelijke leiding onder het vergrootglas zou worden gelegd. De opdrachtverlening en de communicatie met onderzoekers zou onafhankelijk van het presidium moeten worden georganiseerd.

Derde acte: de (gewezen?) griffier

De meest recente twee griffiers van de Tweede Kamer zijn primair benoemd wegens het geloof in hun managementkwaliteiten, niet wegens hun grondige kennis van het staatsrecht en meer speciaal van het reglement van orde van de Tweede Kamer en zijn geschiedenis. Zij hebben geen voorafgaande carrière doorlopen in de Tweede Kamer maar hebben hun entree gemaakt dankzij de Algemene Bestuursdienst. Dit is een instelling die geacht wordt aan ministeries en soortgelijke instituties topambtenaren te leveren.

Het vervelende van de ABD is dat ze zich ontwikkeld heeft tot een carrousel die ambtenaren door Den Haag rondslingert tot zij op een plek terecht komen, waar het hen aan het nodige inhoudelijke inzicht en gewicht ontbreekt. Voor een Kamervoorzitter is dit, zacht gezegd, nogal lastig. Die heeft in de Kamer iemand naast zich nodig die hem of haar op elk moment kan toefluisteren wat procedureel wijsheid is en wat niet. Die, zoals wijlen griffier Schepel, de precedenten uit zijn hoofd kent en op bestelling oplepelt.

Probleem is dat het personeel van de Kamer inmiddels meer dan zeshonderd mensen omvat waaraan leiding moet worden gegeven en die beleidsmedewerkers omvat, maar ook restaurantpersoneel, informatiedeskundigen en facilitaire diensten. Daarvoor is onmiskenbaar managementkwaliteit vereist. Maar, dat wil nog niet zeggen dat je daar als een op efficiency gerichte bedrijfsleider te werk kan gaan.

In het gebouw werken ook nog fractiemedewerkers die hun fractieleiding als werkgever hebben, maar natuurlijk voortdurend in contact staan met het personeel van de Kamer. Net als een universiteit is de Kamer wezenlijk een anarchistische samenloop van mensen, met zeer verschillende kwaliteiten en verschillende loyaliteiten.

Daar valt alleen leiding aan te geven als je bereid bent veel inefficiënte gewoonten te aanvaarden. Je moet er vooral op uit zijn een klimaat te scheppen en handhaven waarbij mensen elkaar ontzien en ongestoord hun werk kunnen doen. Dit alles in de wetenschap dat de zaken voortdurend onder een zekere politieke spanning staan. Die spanning kan plotseling hoog oplopen. Op een eigenaardige manier lopen maatstaven van sociaal recht en van staatsrecht in het handelen van politici en Kamerambtenaren door elkaar.

Dat is al een heel oud verschijnsel. Toen in de negentiende eeuw een voorzitter een stenograaf wilde ontslaan wegens verregaande incompetentie, lukte hem dat niet. Betrokken stenograaf ging klagen over het intimiderende optreden van de voorzitter bij een aantal bevriende Kamerleden. Hij wist immers dat zij de voorzitter konden overreden zijn besluit weer in te trekken. Aldus geschiedde. De griffier die denkt dat hij of zij sociaal beleid kan voeren volgens formele lijnen in de organisatie zal merken dat hij daarmee vastloopt.

Als er serieuze klachten zijn over een lid van de Kamer of zelfs haar voorzitter is het weinig productief naar het presidium te lopen. Je kan dan beter in alle stilte maar ook beslistheid naar diens fractievoorzitter gaan. Die heeft geen arbeidsrechtelijk gezag maar wel politieke autoriteit en daarmee meer mogelijkheid om een personeel probleem aan te pakken.

Wat griffier en ambtelijke top hebben gedaan – het werk staken – is misschien begrijpelijk, maar het lost geen enkel probleem op en schept dus alleen maar chaos. Vraag is trouwens of de griffier bevoegd is haar taken neer te leggen zonder toestemming van het presidium.

Zonder grondig inzicht in de eigenaardige werking van een politiek instituut als de Tweede Kamer en zonder staatsrechtelijk inzicht is een griffier gedoemd vroeg of laat te stranden. De kans is intussen groot dat hij in conflict komt met de Kamervoorzitter en dat hij de Kamer als geheel tot allerlei onvoorspelbare en dus schadelijke gemoedsbewegingen brengt. En dat voor een functionaris die, als hij of zij echt competent is, opvalt door vrijwel onzichtbaarheid. Zoals het geval was met griffiers als Pim Schepel of Willem Hendrik de Beaufort en Jacqueline Biesheuvel-Vermeijden. Maar die waren dan ook met de Kamer vergroeid toen zij griffier werden.

 

Prof. dr. J. Th. J. van den Berg is fellow van het Montesquieu Instituut en emeritus hoogleraar in Leiden (parlementaire geschiedenis) en Maastricht (parlementair stelsel). Hij is oud-lid van de Eerste Kamer.