De Grondwet van 1814

Op 29 maart 1814 keurde een 'Grote Vergadering representerende de Verenigde Nederlanden' het door een commissie ontworpen Grondwet goed. Deze ontwerp-Grondwet was gemaakt door een commissie onder leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp.

Van de uit 600 leden bestaande vergadering van notabelen zouden er 474 leden in Amsterdam verschijnen. Van hen stemden slechts 26 leden, vooral katholieken, tegen, zodat het ontwerp met ruime meerderheid werd aangenomen.

De Grondwet, die ruim een jaar van kracht zou zijn, voerde een centralistische monarchie in, waarin de vorst veel en de Staten-Generaal weinig macht had. Tevens waren vrijheid van godsdienst en enige burgerlijke rechten vastgelegd. Na de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland in 1815 kwam er een nieuwe Grondwet.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Voorgeschiedenis

In november 1813 kwam er een einde aan de inlijving van Nederland bij het Franse keizerrijk. De erfstadhouder prins Willem keerde op 30 november op het Scheveningse stand terug uit Engeland.

Onmiddellijk na het vertrek van de Fransen had, op 21 november, een Algemeen Bestuur, bestaande uit Gijsbert Karel van Hogendorp en Frans-Adam van der Duyn van Maasdam, voorlopig het bestuur in handen genomen.

In een door de Amsterdamse hoogleraar Joan Melchior Kemper opgestelde proclamatie werd de prins uitgeroepen, niet tot stadhouder Willem VI, maar tot Willem de Eerste. Hij aanvaardde op 1 december de waardigheid als soeverein vorst onder waarborging 'eener wijze constitutie'.

2.

Grondwetscommissie

De vorst stelde een commissie in die de Grondwet moest ontwerpen. Voorzitter daarvan werd de Rotterdamse orangist Van Hogendorp. Hij had in de periode ervoor al een aantal ontwerpen (Schetsen) gemaakt en zijn laatste Schets kon volgens de vorst als basis dienen voor de nieuwe Grondwet.

Van Hogendorp stond in zijn Schets herstel van de monarchie voor, zoals die vóór 1572 had bestaan. Er moest een eenheidsstaat komen, met aan het hoofd een vorst, naar het voorbeeld van de regering van Karel de Vijfde.

Vooral een moeizame besluitvorming zoals die tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Provinciėn had bestaan (alle Provincies moesten instemmen om tot een besluit te komen), moest worden voorkomen. De nieuwe staat moest voortbouwen op de veranderingen zoals die tijdens de Bataafs-Franse Tijd waren ontstaan, maar wel met een behoud van zekere rechten voor provincies en steden en een (indirect) gekozen parlement.

De commissie bestond zowel uit voormalige regenten en orangisten (Repelaer, Van Aylva, Van Hogendorp) als uit 'ambtenaren' en politici uit de Bataafs-Franse tijd, zoals Van Maanen, Elout en Röell. Er was verder rekening gehouden met regionale spreiding. Als vertegenwoordiger van Brabant werd D.N.J. Hondebeek Heerkens aangesteld, maar zijn rol in de commissie was beperkt. Het Gelderse lid W.A. Schimmelpenninck van der Oye woonde wegens ziekte de vergaderingen in het geheel niet bij.

Voorzitter

Leden

Secretaris

3.

Het ontwerp

De ontwerp-Grondwet kende veel macht toe aan de Soeverein Vorst, maar bevatte wel enige democratische elementen. Er kwam een uit één Kamer bestaande Staten-Generaal.

De 55 leden daarvan zouden per provincie worden gekozen door Provinciale Staten. Die Staten werden gekozen door steden, platteland en adel (ridderschap). Ook de verkiezing in de steden ging via een getrapt stelsel, want de kiezers kozen een kiescollege waarvan de leden voor het leven werden benoemd.

De Staten-Generaal had wel het recht van initiatief en een beperkt begrotingsrecht en verder moest zij alle wetsvoorstellen goed- of afkeuren. Recht om voorstellen te wijzigen en rechten om de vorst te controleren (zoals het recht van interpellatie of vragenrecht) waren er nog niet.

De vorst kon bovendien heel veel zaken bij Besluit afdoen, zodat de zeggenschap van de Staten-Generaal erg beperkt was. De macht van de provincies en steden was aanzienlijk beperkt ten opzicht van de tijd van de Republiek.

De gedachte om de Staten-Generaal uit twee Kamers te laten bestaan, had geen steun gekregen. Wel was de mogelijkheid opengehouden om de adel een vast aantal leden (een vierde van het totaal) in de Staten-Generaal te gunnen. Tot uitwerking van deze mogelijkheid kwam het echter niet.

Uit de Bataafs-Franse tijd waren wel enkele grondrechten overgenomen. Zo was er vrijheid van godsdienst en waren er bepalingen over rechtspraak en strafvordering. Onderwijs werd aangewezen als overheidstaak.

De ontwerp-Grondwet regelde onder meer de volgende zaken:

bestuur

  • Advisering door de Raad van State over wetsvoorstellen en besluiten wordt verplicht.
  • De koning kan departementen instellen en benoemt en ontslaat de departementshoofden (ministers).

volksvertegenwoordiging

  • Er komt een uit één Kamer bestaande Staten-Generaal. Zij vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk. De 55 leden van de Staten-Generaal worden voor drie jaar gekozen. Ieder jaar wordt een derde deel vernieuwd (zittende leden kunnen zich herkiesbaar stellen).
  • De minimumleeftijd voor het lidmaatschap is 30 jaar. Leden hebben de titel 'Edel Mogende Heeren'
  • De leden stemmen zonder last of ruggespraak
  • De Grondwet regelt de schadeloosstelling van de leden, de wijze van benoeming van de voorzitter en het tot stand komen van besluiten

rechten parlement

  • De Staten-Generaal moet instemmen met de begroting, die een vast en een buitengewoon deel heeft. Het buitengewone deel betreft de uitgaven voor het leger. Het begrotingsrecht is zeer beperkt, omdat de begroting eenmalig definitief werd vastgesteld en alleen latere veranderingen in de uitgaven wijziging van de begroting noodzakelijk maakte.
  • De Staten-Generaal stemt over wetsvoorstellen en kan deze ook verwerpen. Veel regelgeving kan echter buiten het parlement om (via een koninklijk besluit) tot stand komen.
  • De Staten-Generaal kan voordrachten doen (recht van initiatief), maar de koning moet aangenomen voorstellen wel bekrachtigen.
  • De Staten-Generaal mist het recht van amendement en het recht op inlichtingen en onderzoek.

koningschap

  • De Soevereiniteit der Verenigde Nederlanden wordt opgedragen aan Willem Frederik, prins van Oranje-Nassau en zijn wettige nakomelingen.
  • Om voor opvolging in aanmerking te komen, is goedkeuring van een huwelijk door de Staten-Generaal vereist.

De Grondwet regelt verder:

  • Het inkomen van de vorst, alsmede belastingvrijdom voor de vorst en zijn kinderen.
  • De waarneming van de vorst door een regent.
  • De eedaflegging door de soevereine vorst. Deze vindt plaats in Amsterdam, als hoofdstad.
  • De macht van de koning (zie hieronder)

Rechten van de koning

 

regering

  • het instellen van (ministeriėle) departementen
  • het benoemen en ontslaan van ministers naar eigen goedvinden

wetgeving

  • het recht wetten aan de Staten-Generaal voor te dragen en wetten af te kondigen
  • het uitvaardigen van besluiten

koloniėn

  • het opperbestuur over de koloniėn

defensie

  • het recht oorlog te verklaren en vrede te sluiten
  • het bestuur van leger en vloot en benoeming van officieren

buitenlands beleid

  • het recht verdragen te sluiten
  • het benoemen van gezanten en consuls

financiėn

  • het opperbestuur over de geldmiddelen
  • het recht om munten met zijn beeltenis te slaan

adel en ridderorden

  • het recht personen in de adelstand te verheffen
  • het recht ridderorden in te stellen

bestuur

  • het recht te beslissen over geschillen tussen provincies
  • het benoemen van provinciale gouverneurs en burgemeesters

rechtspraak

  • het recht gratie en strafvermindering te verlenen

4.

Grote Vergadering van Notabelen

Op 2 maart 1814 was de ontwerp-Grondwet gereed. Eerder had de vorst op 14 februari al 600 personen aangewezen om deel uit te maken van een Grote Vergadering van Notabelen. Deze vergadering moest zich op 29 maart in de Nieuwe Kerk te Amsterdam uitspreken over de ontwerp-Grondwet.

Van de 600 uitverkorenen verschenen er 474. Sommigen bleven weg vanwege persoonlijke omstandigheden of ziekte (liefst 60 personen), terwijl drie benoemden al overleden waren. Een enkeling had geen vertrouwen dat vrijelijk over het ontwerp gesproken kon worden, en vreesde alleen 'ja' of 'nee' te mogen zeggen.

Het ontwerp werd met 448 tegen 26 stemmen aangenomen. Enkele katholieken vreesden overheersing door de Hervormden en wezen het ontwerp af. Ook de Amsterdamse hoogleraar Van Swinden stemde tegen.

Een dag later werd Willem door de vergadering van notabelen ingehuldigd als soeverein vorst.


Meer over