Drie premiers

Bert van den Braak, Parlementair Documentatie Centrum Universiteit Leiden

Mark Rutte is aan zijn zevende jaar begonnen als minister-president. Zijn voorgangers Wim Kok en Jan-Peter Balkenende waren acht jaar premier. Een goede reden om de drie eens met elkaar te vergelijken. Opvallend is allereerst dat, ondanks het schijnbare afkalven van het politieke midden en het vager worden van scheidslijnen in de politiek, alle drie zeer herkenbaar waren als vertegenwoordiger van hun eigen stroming. In dat politieke profiel zit direct al een belangrijk verschil tussen hen. En dat is niet het enige.

Wim Kok's paarse kabinet

Wim Kok werd minister-president op bijna 56-jarige leeftijd. Hij was in 1986 Den Uyl opgevolgd als politiek leider van de PvdA; een opvolging die alles behalve vlot was verlopen. Den Uyl had moeite gehad om plaats te maken. Dat nam niet weg dat Kok, als populaire voorzitter van het FNV, volop het vertrouwen van Den Uyl en van zijn partij had. Bij de verkiezingen van 1986 prijkten Den Uyl en Kok al samen op het affiche.

Een belangrijke misvatting die over Kok bestaat, is dat hij als premier de ideologische veren afschudde, waarbij wordt verwezen naar de door hem in december 1995 gehouden Den Uyl-lezing. Dat was echter meer een terugblik op een ontwikkeling die al rond 1987 was ingezet dan een koerswijziging. De PvdA was begin jaren tachtig al tot de conclusie gekomen dat hervormingen nodig waren om het stelsel van sociale zekerheid overeind te houden en om de internationale concurrentie te kunnen volhouden. Als minister van Financiën had Kok daaraan inhoud gegeven en daarmee aan gezag gewonnen, ook buiten eigen kring. Het bracht Lubbers in de verkiezingsstrijd van 1994 er zelfs toe te verklaren dat hij Kok een goede kandidaat voor het premierschap vond.

Als premier van het in 1994 toch wel bijzondere Paarse kabinet probeerde Kok 'boven' de partijen te staan. Daarin slaagde hij goed, waarna hij zijn partij in 1998 naar verkiezingswinst leidde. Onmiskenbaar zorgde de samenwerking met de VVD ook toen al voor spanningen en sponnen SP en GroenLinks garen bij de kritiek daarop. Kok was geen Drees, maar wel veel meer een 'staatsman' dan Den Uyl, die toch sterk het stempel droeg van 'partijman'. Het afwikkelen van de affaire-Zorregieta en het nemen van verantwoordelijkheid voor het Srebrenica-drama versterkten Koks imago als 'elder statesman'. De Fortuyn-revolte zou dat overigens spoedig en onverwacht overschaduwen.

Balkenende's werkbare verhoudingen en tegenstellingen

De komst van Jan-Peter Balkenende was zowel onverwacht als overrompelend. Dat Balkenende partijleider werd, kwam omdat De Hoop Scheffer en Van Rij samen ten onder gingen in de lijsttrekkersstrijd in het CDA. Balkenende was als vicefractievoorzitter en partijideoloog een 'dark horse'. Hij had intern echter de nodige aanhang, verzamelde vertrouwelingen om zich heen en het CDA profiteerde in 2002 van de politieke onzekere situatie die ontstond na de moord op Fortuyn.

Toen de 46-jarige Balkenende in 2002 aantrad, was hij de eerste premier zonder ministeriële ervaring sinds Schermerhorn in 1945. Hij kreeg bovendien te maken met een zeer instabiele regeringspartner, de LPF. Goed beschouwd verliep zijn eerste kabinetsperiode dramatisch, met de val op de dag van de bijzetting van prins Claus als dieptepunt. Dat leek echter ook een omslagpunt, want daarna wist hij zijn partij naar (lichte) winst te leiden. Vervolgens wisten zijn tweede en derde kabinetten veel hervormingen tot stand te brengen.

Zijn tweede kabinet (CDA, VVD en D66) kwam er na een breuk met de PvdA in de formatie 2003. Het was een inhoudelijke keuze om niet met de PvdA in zee te gaan, waarbij slechte persoonlijke verhoudingen onmiskenbaar een grote rol speelden. De concurrentiestrijd tussen Balkenende en Wouter Bos ging gepaard met wederzijds 'spinnen' en persoonlijke aanvallen. Balkenende kon zich niet helemaal losmaken van die partijpolitieke verwikkelingen.

Daar stond tegenover dat er in 2007 alsnog samenwerking met de PvdA en met Bos kwam, waarbij - zeker in het begin - eerdere persoonlijke tegenstellingen grotendeels overbrugd leken. Anders dan Den Uyl en Van Agt in 1981 waren er in het vierde kabinet-Balkenende aanvankelijk werkbare verhoudingen, waardoor bijvoorbeeld tijdens de bankencrisis van 2008 slagvaardig kon worden opgetreden. De onderhuidse tegenstellingen en het prestige dat Bos als minister van Financiën verwierf, zorgden voor herleving van de tegenstellingen en tot de breuk in 2010. Dat ook zijn vierde kabinet voortijdig viel, was uiteraard niet Balkenende alleen te verwijten. Maar een boven de partijen staande bruggenbouwer bleek hij toch niet.

Bruggenbouwer Rutte

Dat etiket kan wel worden geplakt op Mark Rutte, al houdt ook hij altijd het partijbelang in het oog. Door zijn sociale vaardigheden kon Rutte (bij zijn aantreden in 2010 43 jaar) de ongemakkelijke samenwerking met de PVV in 2010 aanvaardbaar maken. Hij wist dat zelfs te verkopen als winst voor 'rechts', dat zijn vingers zou aflikken bij het voorgenomen beleid. In 2012 was hij net zo enthousiast over de samenwerking met de PvdA en vormde hij direct een hecht koppel met Diederik Samsom en vervolgens in het kabinet met Lodewijk Asscher. Rutte won duidelijk aan gezag tijdens een gebeurtenis als het neerhalen van MH17, maar kon zich niettemin niet geheel losmaken van het beeld van (te) populistisch politicus, die makkelijk toezeggingen deed. Schakelen tussen 'staatsman' en 'partijpoliticus' gaat hem wel gemakkelijker af dan Kok en Balkenende.

Vergelijking

Kok, Balkenende en Rutte zijn karakterologisch geheel andere personen en dat was mede bepalend voor hun politieke functioneren. Kok was het meest pragmatisch, Balkenende het meest ideologisch en Rutte het meest sociaal vaardig. Maar alle drie beschikten ze wel over het vermogen om de realiteit onder ogen te zien, zeker om als dat nodig was bij partnerwisseling. En die wisselingen waren er volop. Kok verruilde in 1994 het CDA voor de VVD, Balkenende in 2007 de VVD voor de PvdA en Rutte in 2012 CDA en PVV voor de PvdA. Bij geen van drieën ging dat echt van harte, maar alle drie probeerden er daarna het beste van te maken.

Als je naar het succes van de volledige regeerperioden van deze drie premiers kijkt, dan ontloopt dat elkaar goed beschouwd niet eens zo veel. Vanaf 1994 (maar feitelijk al vanaf 1982) was er sprake van een gestage transitie van de verzorgingsstaat naar een meer geïndividualiseerde, zelfredzame maatschappij. Daarnaast maakte houdbaarheid van voorzieningen, behoefte aan meer slagvaardigheid en internationale factoren privatiseringen en verzelfstandigingen nodig. Dat ging vaak gepaard met schijnbaar grote politieke tegenstellingen, maar in werkelijkheid met de nodige consensus.

Kok, Balkenende en Rutte droegen - ondanks een geheel andere stijl - bij aan het bewerkstelligen daarvan en aan het overbruggen van tegenstellingen in het politieke centrum. Het leidde wel tot groei van de 'nieuwe' oppositie, gevormd door SP, LPF, PVV en 50PLUS. Dat was echter bijna onvermijdelijk. Geen enkele premier had dat, ongeacht zijn of haar eigenschappen, kunnen voorkomen.