Een gedragscode inzake politieke advertenties: meer dan goede intenties?

woensdag 6 januari 2021, 10:55, analyse van Sam Maasbommel

Oorspronkelijk gepubliceerd op 30 november 2020 in de Hofvijver van het Montesquieu Instituut.

Terwijl de zittende president van de Verenigde Staten zich nu toch echt lijkt te moeten neerleggen bij de uitkomst van de meest recent gehouden verkiezingen, doet de nasleep van de vorige presidentsverkiezingen zich nog steeds gevoelen. Na de Trump-campagne van 2016, het Cambridge Analytica-schandaal en ‘Russiagate’ is digitale campagnevoering, vaak in samenhang met desinformatie, in veel landen een punt van aandacht geworden. Zo ook in Nederland. In lijn met het bredere kabinetsbeleid omtrent de aanpak van desinformatie1 en het voornemen regels omtrent de transparantie van (digitale) politieke campagnes op te nemen in een nieuwe Wet op de politieke partijen (WPP),2 is minister Ollongren van BZK onlangs met het initiatief gekomen tot een Nederlandse gedragscode transparantie politieke advertenties. De gedragscode maakt deel uit van een maatregelenpakket om desinformatie richting de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021 tegen te gaan.3

De gedragscode

Doel is een gedragscode ‘die de transparantie van politieke advertenties duidt’ en zowel politieke partijen als online platforms – de aanbieders van die advertenties – daarbij richtlijnen verschaft. Ollongren laat de code opstellen door een externe, onafhankelijke deskundige en daarom zal nog moeten blijken hoe de inhoud er concreet zal uitzien. Gedacht wordt in ieder geval aan zaken als transparantie over de identiteit van de adverteerder en waarom een bepaalde advertentie aan een bepaalde persoon wordt getoond, en het voorkomen dat politieke advertenties desinformatie verspreiden.4 De aangewezen deskundige zal deze punten nader uitwerken.

Zowel de socialemediabedrijven als politieke partijen kunnen zich op vrijwillige basis aansluiten om op deze manier zich te committeren, ook en met name naar de buitenwereld, aan de transparantie van verkiezingscampagnes.

De Nederlandse gedragscode bouwt voort op de al bestaande Europese gedragscode tegen desinformatie.5 Die kent op het gebied van politieke reclame al vergelijkbare transparantienormen. Onder meer hebben de ondertekenaars – o.a. Facebook, Google en Twitter – zich erop toegelegd dat alle politieke advertenties openbaar worden gemaakt. De code heeft eraan bijgedragen dat inmiddels verscheidene platformen advertentie-archieven in werking hebben waarin het publiek een overzicht geboden wordt van de politieke advertenties. Verder is Twitter in het geheel gestopt met het aanbieden van politieke advertenties en heeft Google de opties tot het richten aan specifieke doelgroepen (microtargeting) sterk beperkt.

Meerwaarde ten opzichte van de Europese gedragscode?

Hoewel de Europese gedragscode dus zeker positieve effecten heeft, is er ook ruimte voor verbetering.6 Zo vindt ook de minister. Die meent dat in die gedragscode ‘minimale transparantie- en rapportagestandaarden en gemeenschappelijke definities van sleutelconcepten (zoals politieke advertenties)’ zouden moeten worden vastgelegd, en dat gebruikers toegang moeten krijgen tot een ‘objectieve beroepsprocedure tegen beslissingen over de moderatie van hun berichten.’ 7 In die afstemming lijkt de Nederlandse gedragscode te gaan voorzien.

Van belang bij een dergelijke code is niet enkel de vraag welke informatie wordt verschaft, maar ook op welke wijze. Effectiviteit van transparantienormen valt of staat met de toegankelijkheid: wanneer een burger pas na ettelijke muisklikken kan kennisnemen van de vereiste informatie, heeft de norm weinig nut. Hetzelfde geldt wanneer de verschafte informatie onduidelijk is, te summier of juist (!) te uitgebreid. De drempel moet, met andere woorden, zo laag mogelijk zijn. Op dit punt is de minister al vrij concreet. Aansluiting wordt gezocht bij een eerdere motie8 van de Kamerleden Middendorp (VVD) en Kuiken (PvdA), waarin zij de regering reeds vroegen om een regeling voor openbaar toegankelijke archieven met daarin alle geplaatste politieke advertenties, zodat deze toegankelijk zijn voor het brede publiek. Aan die motie wordt tegemoetgekomen met deze gedragscode, in combinatie met financiële steun aan het advertentiedashboard dat door onderzoekers van de UvA is opgezet. Op het dashboard worden de politieke advertenties op de platformen van Facebook, Google en Snapchat gebundeld en gedurende de verkiezingscampagne verbeterd en aangevuld.

Opvallend is wel de kennelijke vrijblijvendheid van deze nieuwe gedragscode. Gesproken wordt van ‘duiding’ en ‘guidance’, terwijl het gebrek aan consequenties, zoals aansprakelijkheid bij niet-naleving, nu juist een tweede punt van kritiek is dat, ook door Ollongren, geuit wordt op de Europese code. Vooruitlopend op eventuele aanscherpingen van de Europese code, zou de Nederlandse nu juist een gelegenheid zijn om werk te maken van een zekere afdwingbaarheid. Gelet op de tijd – de Tweede Kamerverkiezingen staan voor de deur – is dat voor nu echter misschien te veel gevraagd.

Tot slot

Met het oog op de aanstaande verkiezingen is de Nederlandse gedragscode transparantie politieke advertenties een veelbelovend initiatief. Deze kan beter dan de Europese toegespitst worden op de situatie hier en brengt partijen en platforms bij elkaar. Met name het betrekken van politieke partijen kan een waardevolle toevoeging zijn op de Europese gedragscode. Zij zullen tenslotte met die code rekening moeten houden in hun campagnes. Wanneer partijen zich expliciet toegelegd hebben op de transparantie-eisen, gaat daar onderling wellicht een sociale controle vanuit en kunnen zij bij niet-naleving hierop publiekelijk worden aangesproken. Voor een rechtsgrond om naleving daadwerkelijk af te kunnen dwingen, blijft het wachten op de regels voor digitale campagnes in de WPP.

Van essentieel belang is wel dat de inhoud van de code eenduidig is. De transparantie- en rapportagestandaarden moeten glashelder zijn: welke informatie moet (ten minste) worden verschaft, en hoe moet deze worden openbaargemaakt? Daarnaast moet overeenstemming komen over een werkbare definitie van politieke advertenties die te eng noch te ruim is. Alleen wanneer hieraan wordt voldaan, wordt effectief bijgedragen aan een geïnformeerd electoraat.

 

Sam Maasbommel is promovendus aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van Rijksuniversiteit Groningen.

 

  • (1) 
    Brief van de Minister van BZK van 18 oktober 2019 (Kamerstukken II, 2019/2020, 30 821, 91).
  • (2) 
    Over de voortgang van de voorbereiding van de WPP, zie de Brief van de Minister van BZK van 11 juni 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VII, 123). (3) Brief van de minister van BZK van 16 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 30 821 nr. 119).
  • (4) 
    Handelingen II, 2020/21, 30 821, 120, p. 34.
  • (5) 
    Zie voor deze EU-brede praktijkcode betreffende desinformatie: https://ec.europa.eu/newsroom/dae/document.cfm?doc_id=59122.
  • (6) 
    Zie de evaluatie van de Europese Commissie: Assessment of the Code of Practice on Disinformation - Achievements and areas for further improvement: https://ec.europa.eu/digital-singlemarket/en/news/assessment-code-practice-disinformation-achievements-and-areas-further-improvement.
  • (7) 
    Brief van de Minister van BZK van 12 oktober 2020 (Kamerstukken II, 30 821, 35 165, 118, p. 4-5).
  • (8) 
    Kamerstukken II, 2020/2021, 35 570 VII, 10.