'Wat doet de geheim agent eigenlijk in deze oorlog?'

dinsdag 19 april 2022, 10:00, analyse van dr. Eleni Braat

De huidige oorlog in de Oekraïne laat zien dat de Nederlandse inlichtingendiensten krachtiger moeten inzetten op ‘ouderwetse’ menselijke bronnen in plaats van, zoals de indruk is, een bijna exclusieve focus op technische inlichtingenmiddelen. “De handen zijn ons op de rug gebonden”, beklaagde voormalig minister van Defensie Kamp zich in januari 2022, toen hij verwees naar Russische en Chinese cyberdreigingen. De AIVD en MIVD hebben vaker laten weten dat het uitgebreide verantwoordingsmechanisme waarbinnen zij functioneren, hun zogenaamde ‘slagkracht’ niet ten goede komt.

Nieuwe wetgeving

Het is daarom niet verbazingwekkend dat er een aanpassing van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) in de pijplijn zit. De Volkskrant en NRC hebben een concept memorie van toelichting in handen. Voor het “onderkennen van verborgen dreigingen”, staat hierin, moet het de diensten makkelijker worden gemaakt om ‘ongericht’ te zoeken, dat wil zeggen het geautomatiseerd zoeken in bulkdata en het gebruik van kabelinterceptie bij het zoeken naar onbekende doelwitten. Dit in tegenstelling tot ‘gericht’ zoeken met de nadruk op één of enkele individuen, zoals bij de inzet van menselijke bronnen (agenten of informanten). De verantwoordelijke ministers vinden dit klaarblijkelijk minder belangrijk. De nadruk op deze technische middelen en de maatschappelijke angst voor het ‘sleepnet’ vernauwt de openbare discussie over de werkwijze van de diensten.

Politieke debatten over de AIVD en MIVD trekken meestal weinig aandacht. De brede maatschappelijke en politieke discussie over de WIV 2017 (de ‘sleepwet’), waarin ook de nadruk lag op deze ‘bulk’- dataverzameling, was daarom een unicum, en wellicht zal de beoogde aanpassing op de WIV 2017 ook tot zo’n zeldzaam politiek debat leiden. Interessant hieraan is wat normaliter onbesproken blijft. Terwijl alle nadruk ligt op de inzet van technische middelen (‘technical intelligence’ of ‘Techint’), is de inzet van menselijke bronnen (‘human intelligence’ of ‘Humint’), in de vorm van agenten of informanten, geen onderwerp van publieke discussie. De oorlog in Oekraïne moet aanleiding zijn om extra in te zetten op het gebruik van ‘Humint’, niet ten koste van ‘Techint’, maar met een integrale aanpak.

Wat doet Poetin?

Juist de dreiging die in deze oorlog uitgaat van Rusland lijkt zich te concentreren rondom president Poetin en zijn besloten gezelschap van vertrouwelingen. Sterker nog, sinds de bizarre bijeenkomst van de Russische veiligheidsraad op 22 februari, waarin Poetin o.a. het hoofd van de Russische inlichtingendienst SVR, Sergey Naryshkin, publiekelijk voor schut zette, geeft hij de indruk van een geïsoleerde heerser die zijn eigen koers vaart.

Wat motiveert Poetin en zijn omgeving? Wat is hij van plan? Wat is voor hem een acceptabel einde van de oorlog? En hoe zijn zijn gedachten hierover te beïnvloeden? De inzet van agenten kan hierover gefragmenteerde, maar waardevolle informatie opleveren, zoals Techint dat in mindere mate kan. Wellicht zijn er zelfs meer mogelijkheden om Russen op interessante posities te rekruteren nu de oorlog tot meer teleurstelling heeft kunnen leiden. Er bestaat bijvoorbeeld in het Russische leger veel onvrede.

Menselijke bronnen

Tijdens de Koude Oorlog heeft de inzet van menselijke bronnen voor een paar spectaculaire successen gezorgd. Deze successen betekenen niet dat het runnen van agenten makkelijk was. Tot in de jaren 1970 was het, door de verstikkende surveillance in de Sovjet-Unie, vrijwel onmogelijk om er agenten te runnen en zeker niet voor kleine diensten zoals de Nederlandse. Nieuwe technieken om surveillance af te schudden zorgden voor wat mogelijkheden. Maar over het algemeen heerste bij Westerse diensten een grote terughoudendheid, vooral omdat de meeste agenten altijd zichzelf aanbieden. En juist zij werden gewantrouwd. Een vrij recente casus die de New York Times publiceerde – over een CIA-agent die dichtbij Poetin kon komen, maar in 2017 overhaast uit Moskou moest worden weggehaald – laat zien dat opereren in Moskou nog steeds erg moeilijk is. Dit wordt verder bemoeilijkt door het strikte veiligheidsregime rondom Poetin, zijn eigen KGB-achtergrond (en die van zijn vertrouwelingen), en zijn hevige reactie op COVID waardoor hij zichzelf nog verder heeft afgezonderd.

Tijdens de Koude Oorlog is het, voor zover we weten, alleen de grote Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten gelukt om, met veel moeite, in Rusland te opereren. Hoogstwaarschijnlijk is die situatie niet veranderd en is Rusland ongeschikt terrein voor kleine diensten zoals de AIVD en MIVD. Wel kunnen kleine diensten, als ze actief en offensief inzetten op het gebruik van Humint, Russen op interessante posities in het buitenland benaderen.

Groei van tech

Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben veel inlichtingendiensten hun inzet op het gebied van Humint afgeschaald. De sindsdien groeiende voorkeur voor Techint is niet vreemd. Het maakt ‘real time’ intelligence mogelijk. En het is ‘schoner’ dan Humint, in de zin dat diensten minder hoeven te manipuleren, er is een kleiner risico op misleiding door anderen, en het is veel minder gevaarlijk voor de betrokken mensen. Humint kan echter informatie geven over intenties van individuen, en over wat ze – mondeling of schriftelijk – nog niet hebben uitgedrukt. De geschiedenis van de Koude Oorlog laat zien dat juist een combinatie van beide de slagkracht van een inlichtingendienst vergroot.

Een toekomstig Kamerdebat over de wetswijziging zou de bevoegdheden van de diensten niet hoeven te beperken tot alleen technische inlichtingenvergaring, ingegeven door de angst voor het ‘sleepnet’. Er is meer dan dit, juist in deze oorlog waar de persoonlijkheden van een paar individuen zo’n grote rol spelen. Ook zonder in operationele details te treden, is het mogelijk om meer te weten over het strategisch gebruik van Humint door de Nederlandse diensten.

 

Dr. Eleni Braat is onderzoeker en universitair hoofddocent geschiedenis van internationale betrekkingen aan de universiteit van Utrecht.

Deze bijdrage stond in