Instituut of persoon?

vrijdag 28 april 2023, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

Tien jaar geleden schreef ik: wat de beste staatsvorm voor een land is, staat niet per definitie vast. Het hangt af van omstandigheden en historische ontwikkelingen (...) Een parlementaire republiek, met een gekozen ceremoniële president kan strikt genomen als democratischer worden beschouwd dan een erfelijke monarchie. Aan iedere staatsvorm zitten evenwel voor-­ en nadelen.1)

Het instituut 'Koning', zoals wij dat sinds 1815 kennen, heeft in de loop der tijden een enorme verandering ondergaan. Van de absoluut (maar constitutioneel) regerende vorst is nog weinig over, ook al vormt de Koning samen met de ministers de regering. Tegenwoordig speelt de Koning op staatkundig gebied alleen nog een rol bij de wet- en regelgeving (door het zetten van zijn handtekening), met het voorlezen van de troonrede en bij de beëdiging van bewindslieden2).

In de Grondwet staat weliswaar veel over de 'Koning', maar dat betreft vooral zaken als (erf)opvolging, de inhuldiging en het regentschap.3) De uit 1848 daterende bepaling 'De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.' maakte de Koning feitelijk van een regerende tot een ceremoniële vorst, al bleek dat pas na langere tijd. De term staatshoofd kent de Grondwet overigens niet. Het Statuut voor het Koninkrijk spreekt in artikel 1 wel van het door de Koning dragen van de Kroon van het Koninkrijk.

De Grondwet handhaafde in 1848 de fictie dat er een regerende Koning was; weliswaar onschendbaar en zonder dat hij verantwoordelijk voor de besluiten was. Maar hij kon aanvankelijk nog wel een voorgedragen minister afwijzen en behield bij de keuze van de kabinetsformateur lang een betrekkelijk grote vrijheid, al gingen adviezen steeds meer een rol spelen. Nog in de twintigste eeuw stonden opmerkelijke staatkundige stappen van koningin Wilhelmina nauwelijks ter discussie. Het gold voor de benoeming tot formateur in 1939 van de conservatieve katholieke politicus Koolen, hoewel na de breuk in Colijn IV een progressievere politicus voor de hand lag. Het gold evenzeer voor haar keuze in diezelfde formatie voor een opdracht aan Colijn; een opdracht die leidde tot het door het parlement ongewenste en weggestuurde kabinet-Colijn V.

De keuzes die nadien in de formatie werden gemaakt, stonden evenmin vaak ter discussie. In feite kreeg alleen Beatrix daar enkele keren (in 1981, 1994 en 2010) mee te maken. Sinds er vanaf 2012 geen rol in de formatie meer is, is het koningschap echt nagenoeg ceremonieel geworden. De Koning is ten hoogste nog hoeder van een zorgvuldige wetgevingsprocedure, met een (theoretische) mogelijkheid tot weigering om te tekenen.

Dat betekent dat nog sterker dan voorheen 'de persoon' het belangrijkste aspect van het koningschap is. Het maakt de Koning daarmee ook nog meer tot een publieke figuur, van wie elke stap onder een vergrootglas ligt. Er is niets anders dan 'publieke optredens'. Dat Willem-Alexander in de laatste drie jaar daarbij steken heeft laten vallen, is duidelijk. Daarvoor zijn in één geval excuses gemaakt en de fouten waren niet dusdanig dat het instituut daarmee in diskrediet kwam. Het liet vooral de kwetsbaarheid zien.

Er zijn nog altijd goede redenen om voor het koningschap te kiezen, boven een (eveneens ceremoniële) president. De belangrijkste is het historische aspect. Daarmee is er een 'opgeleide' Koning(in), die niet partijgebonden is. Zelfs als de persoon het iets minder 'goed' doet, verandert dat niet. Het zou anders zijn als de koning niet meer onpartijdig zou zijn.

Een discussie over de vraag of een koninklijk of niet-koninklijk persoon 'staatshoofd' moet zijn, is op dit moment onwenselijk. Een erfelijke Koning kan nog altijd het beste de rol van verbinder, 'aanmoediger' en vertegenwoordiger spelen; als de 'eerste dienaar' van het land. Het instituut 'Koning' vraagt om onpartijdigheid en daarvoor 'opgeleid' zijn. Dat een niet-koninklijk persoon die rol beter zal vervullen, is niet te verwachten.

 

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

 

  • 2) 
    Tot begin twintigste eeuw legden ook Kamerleden als regel de eed ten overstaan van de Koning af.
  • 3) 
    Joop van den Berg ziet mogelijkheden tot versobering, zie: "De Koning in de Grondwet", S&D, jaargang 80, nummer 2 (2023), 57-63