N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Uitreiking bundel 25 'Levend archief'
Op woensdag 24 september lanceerde het Montesquieu Instituut haar 25e bundel, genaamd 'Levend archief. Heden, verleden en toekomst van het parlementair biografisch archief'. In deze bundel wordt er teruggeblikt op de 50 jaren waarin het archief is ontstaan en ontwikkeld.
Voor de feestelijke uitreiking waren er oud-medewerkers en -bestuurders van het PDC aanwezig. In een forum onder leiding van Joop van den Berg spraken Geert Jan Hamilton (oud-griffier Eerste en Tweede Kamer), Carla Hoetink (directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen) en Ilja Nieuwland (onderzoeker bij het Huygens Instituut) over het belang van het archief voor het parlement en de maatschappij.
Tot slot werden er nog drie oud-bestuurders van het PDC en het MI uitgezwaaid en bedankt voor hun diensten: Aalt Willem Heringa, Bert van den Braak en Liesbeth Weijs.
Op 24 september kwamen huidige en oud-medewerkers van het Montesquieu Instituut (MI) en het Parlementair Documentatie Centrum (PDC) bijeen voor de feestelijke uitreiking van bundel 25, genaamd ‘Levend archief’. Vanwege de aanwezigheid van oprichters tot aan het huidige redactieteam, werd de dag met recht getypeerd als een ‘familiereünie van het PDC’. Naast een terugblik op 50 jaar PDC, stond de dag ook in het teken van het uitzwaaien van drie zeer gewaardeerde oud-bestuurders: Aalt Willem Heringa, Bert van den Braak en Liesbeth Weijs.
MI-directeur-bestuurder Jeroen Vervliet trapte de dag af met een korte introductie en dankwoord, waarna gespreksleider van de dag, Joop van den Berg, het eerste forum voorzat. Van den Berg opende met een verhaal over de oprichting van het PDC en een woordje over geestelijk vader van het project Nicola Cramer.
Geert Jan Hamilton, oud-Griffier van de Eerste en Tweede Kamer, sprak als eerste van het forum. Hij vertelde anekdotes over zijn samenwerking met het PDC toen hij Eerste Kamer-griffier was. Het internet stond nog in zijn kinderschoenen, maar dankzij het PDC had de Eerste Kamer een site die lange tijd bovenaan de lijstjes van ‘beste websites’ stond. Hij vervulde naast zijn werk als griffier een rol als beheerder van de website, waarop hij ook schreef over bijzonderheden in de Kamer. Hij herinnerde zich onder andere de prettige samenwerking met PDC’er Hans Nielen. De website was zelfs zo’n succes dat griffies en Kamerleden uit andere landen kwamen kijken hoe ze dat eigenlijk in Nederland geregeld hadden. Nadat hij de zaal meenam door de technologische ontwikkelingen en de overgang naar een ‘papierarm’ parlement, eindigde hij met de mooie woorden: “Er is reden tot weemoed over en dankbaarheid aan het PDC voor wat het de laatste 50 jaar voor samenleving en parlement heeft betekend.”
Tweede spreker van het forum was Carla Hoetink. Zij spitste haar bijdrage voornamelijk toe op de waarde van het biografisch archief. Dit archief is, ook in vergelijking met andere landen, bijzonder rijk en daarbij belangrijk voor de politieke en historische wetenschap. Nederland is volgens haar namelijk sinds 2002 internationaal een bijzonder interessante casus: die van een consensusmodel onder druk. Ze riep verder op om na te denken over hoe de data en het onderzoek van nu ook in de toekomst waardevol kan blijven. Want, zo zei ze, het archief is belangrijk voor de wetenschap én de democratie.
Onderzoeker van het Huygens Instituut – en daarmee ook beheerder van het Biografisch Portaal van Nederland – Ilja Nieuwland sloot het forum af. Naast een uitleg over de werking van het Biografisch Portaal, stipte hij een aantal pijnpunten aan waarmee ook het biografisch archief van het PDC te maken heeft. Zo is de technologie vaak verouderd en is het vinden van geldstromen voor onderhouden en verbeteringen in deze (politiek) onzekere tijd allerminst eenvoudig.
Tijdens een kort intermezzo besprak Jeroen Vervliet de overgang van het PDC naar het MI en een aantal werkzaamheden van het huidige team. Zo worden niet alleen de biografieën netjes bijgehouden, maar worden er vanwege de aankomende verkiezingen ook weer veel kansrijke kandidaten aan de database toegevoegd. Verder is er gewerkt aan een grootschalige datamigratie en zijn er projecten als ‘Wandelingen door de Handelingen’ en een parlementaire boekenlijst opgepakt.
Het tweede forum stond geheel in het teken van het uitzwaaien van een aantal dragende krachten van het PDC en het MI. Hierin werden dankwoorden uitgesproken en anekdotes gedeeld. Kutsal Yesilkagit deed dit voor Aalt Willem Heringa, Hans Nielen voor Liesbeth Weijs en Anne Bos voor Bert van den Braak. Dagvoorzitter Joop van den Berg verzorgde het slot van de bijeenkomst. Hierna werd de geslaagde bijeenkomst nog lange tijd nabesproken op de feestelijke borrel.
De laatste 35 jaar hebben wij wereldwijd een ongekende digitale revolutie meegemaakt. We zijn ons dat niet dagelijks bewust, maar de ouderen onder ons hebben nog een leven zonder computers en tablets, en zonder smartphones meegemaakt. De komst van de ICT-technologie heeft overal het leven veranderd en dus ook enorme impact gehad op het functioneren van het parlement en op de toegankelijkheid van alles wat er in het parlement gebeurt en gebeurd is. Mag ik hier als oud-griffier van de Eerste Kamer de belangrijke rol memoreren die het Parlementair Documentatie Centrum heeft gespeeld bij de digitalisering van de Eerste Kamer, in het bijzonder bij de bouw en instandhouding van de website van de Eerste Kamer en alle digitale producten die daarmee samenhangen.
De fysieke samenwerking tussen het net opgerichte PDC en de Eerste Kamer begon in 1974 toen mijn illustere ambtsvoorganger Jonkheer Joan Roëll domicilie gaf aan het PDC in het souterrain van de Eerste Kamer en op de bovenste verdieping van de Mauritstoren. In de Eerste Kamer is altijd de roddel blijven hangen dat hij het PDC snel had toegelaten om de Binnenlandse Veiligheidsdienst die haar zinnen op deze ruimtes had gezet, buiten de deuren van het Eerste Kamergebouw, en uit zijn buurt, te houden. Hier is geen wetenschappelijk bewijs van.
Het Parlementaire Documentatie Centrum (kortweg: PDC) was in de jaren 80 door samenwerking met en sponsoring door de PTT, een toenmalig postbedrijf, betrokken in het project Viditel. Viditel was een communicatiesysteem waarmee via de telefoon informatie opgevraagd kon worden die kon worden weergegeven op een beeldscherm, een voorloper van het Internet. Daar had het PDC als proef een Loket Eerste Kamer gemaakt met informatie over de vergaderingen van de Eerste Kamer en korte biografieën van senatoren. De Eerste Kamer startte in 1990 (het jaar van het 175-jarig bestaan), naast de ingebruikname van een eigen ICT-netwerk, en los van PARAC, het Parlementaire Automatiseringscentrum van de Tweede Kamer, met een 20-tal senatoren een Viditelproef.
Toen in 1994 het internettijdperk in ons land begon met De Digitale Stad Amsterdam - Frank de Grave was daar toen de verantwoordelijke wethouder – opende Voorzitter Herman Tjeenk Willink (naar verluidt tot verbijstering van zijn collega van de Tweede Kamer, Wim Deetman) een Eerste Kamerloket in De Digitale Stad Amsterdam. Het was het eerste overheidsloket. Dat Eerste Kamerloket in de DDS was eigenlijk de voorloper van de Eerste Kamer-website en was ook geheel opgezet door PDC. Daarmee kwam een abrupt einde aan de Viditelproef voor de senatoren.
De Eerste Kamer was een van de eerste overheidsinstellingen die live is gegaan met een website, nog in de vorige eeuw. Die website stond toen jaren aan de top bij kwalitatieve rankings van websites. Rond de bouw van de website werd personeel van de Eerste Kamer intern opgeleid door PDC. De website van de Eerste Kamer is, naast het technische gedeelte, destijds ook inhoudelijk onder redactie van het PDC van start gegaan. Er was een samenwerkingscontract hetgeen, kunnen wij achteraf vaststellen, voor de Eerste Kamer veel voordeliger was dan wanneer de Kamer zelf dure web-redacteuren van buiten had aangenomen die niets van parlementaire processen wisten. De interne professionalisering van de Eerste Kamer-website kwam pas op gang na de aanstelling van een webmaster in 2005, en naarmate meer medewerkers betrokken werden bij het voeden van de content.
Toen ikzelf in 2006 als Griffier aantrad, draaide de website prima. Ik weet dat ik toen behoorlijk onder de indruk was van de wijze waarop het parlementaire verloop van ieder wetsvoorstel dat bij de Staten-Generaal aanhangig was, op de website werd bijgehouden, niet alleen wat betreft de fase van behandeling in de Eerste Kamer, maar ook die van de voorafgegane behandeling in de Tweede Kamer. Ik weet dat ook Tweede Kamerleden daar graag naar keken. Uiteraard werd er toen al naar gestreefd de verslagen van de plenaire vergaderingen zo snel mogelijk op de website te publiceren, maar er was toen net begonnen, met hulp van een ingehuurde journalist, meer populaire berichten over het verloop van de debatten te plaatsen, zo snel mogelijk na het debat, vaak ’s nachts of de volgende morgen. Veel Kamerleden vonden dat maar niks, vooral als ze, hoewel deelnemer aan het debat, niet genoemd waren, of als bericht werd dat een wet aanvaard of verworpen was, terwijl het wetsvoorstel een week later, soms na indringend fractieberaad, nog in stemming moest komen.
Ik heb toen doorgevoerd dat de commissiegriffiers en stafmedewerkers als inhoudelijke kenners van het wetgevingstraject veel nadrukkelijker bij de opstelling van dit soort berichten betrokken zouden zijn. Natuurlijk werden dan ook alle woordvoerders vermeld, al kon je niet verbloemen dat sommige woordvoerders in confrontatie met de regering toch wel veel smaakmakender waren geweest dan anderen. De leden waren over deze rapportages doorgaans heel tevreden, al kwam soms het verzoek om de weergave van wat was bijgedragen, een beetje te veranderen. Als griffier ben ik mij allengs toch wel steeds meer ook de hoofdredacteur van de website gaan voelen. Ik schreef zelf ook snel berichten over bijzondere gebeurtenissen en bezoeken aan het buitenland.
De samenwerking tussen PDC en onze griffie verliep in mijn belevening uitermate soepel. Kernspeler in de dagelijkse samenwerking was aan de kant van PDC Hans Nielen. Binnen de griffie van de Eerste Kamer is ruim 40 jaar Otto Redegeld, een selfmade man op ICT-gebied, heel belangrijk geweest. Wat ik net heb gezegd over de begintijd van PDC in de Eerste Kamer, heeft hij me dezer dagen nog eens in herinnering gebracht. Twee keer per jaar had ik een overleg met Liesbeth Weijs en Nicola Cramer, wiens vader ik in mijn Leidse tijd, nu 50 jaar geleden, ook had leren kennen. We spraken doorgaans over alle digitaliseringsontwikkelingen die voor het parlement interessant konden zijn, ook op Europees gebied, maar ook over aanpalende onderwerpen als het Model European Parliament en de start van het Montesquieu Instituut. Bert van den Braak heb ik minder gesproken, maar zijn geest hing als historicus van het instituut toch altijd boven de Eerste Kamer, tot op de dag van vandaag.
Eén innovatie die ik nog wil noemen, voor ik bij de biografieën kom, is de overgang van de papieren Eerste Kamer naar de nagenoeg papierloze Eerste Kamer. De Eerste Kamer stuurde iedere dag dikke pakken post naar de Kamerleden die natuurlijk alleen op dinsdag in Den Haag waren en overal verspreid in het land woonden. Op vrijdagavond gingen koeriers met de vergaderstukken voor de komende dinsdag, plenair en commissies, naar 75 adressen in het land. Soms kregen de senatoren aldus zowat een meter papier per week toegestuurd. In de ramingen van de Eerste Kamer stond altijd dat we naar een papierarmer parlement wilden. Maar we hadden geen idee hoe dat te bereiken. Tot in de zomer van 2010 Otto bij mij langskwam om een nieuw device te Laten zien, een iPad. Ik zag meteen dat je de volledige bladspiegel van een brief of een nota of een wet heel mooi op het scherm kon krijgen op een apparaatje dat draadloos was en je zo mee kon nemen. Dat was de weg naar het papierarme Parlement. We hebben toen onmiddellijk opdracht gegeven om een Eerste Kamer-app te ontwikkelen, een app waarop alle vergaderdata, alle agenda’s voor vergaderingen en alle bij de vergaderingen behorende stukken keurig geordend zichtbaar gemaakt konden worden Op 13 september 2011 heb ik, bijzonder voor een per definitie zwijgende griffier, in de plenaire vergadering van de Eerste Kamer het nieuwe systeem mogen introduceren. Het is in de Handelingen terug te vinden. In de vergadering werden de iPads uitgereikt. Het enige politieke gremium waarin dit onderwerp aan de orde was geweest, was de Huishoudelijke Commissie, dat tegenwoordig het College van voorzitters en (de twee) ondervoorzitters is. Deze Commissie was ermee akkoord gegaan dat wij niet een tijd lang het oude systeem van distributie parallel zouden laten lopen met het nieuwe systeem, dus in die vergadering kon ik berichten dat ruim een week later, de vrijdag na Prinsjesdag, de koeriers niet meer zouden komen, maar dat te 18.00 uur alle benodigde stukken voor de komende vergadering op de iPad te vinden zouden zijn. Er was, naast hier en daar gemengde gevoelens, veel enthousiasme onder de senatoren. Het persbericht over het eerste parlementaire Huis ter wereld dat volledig zonder papier gedigitaliseerd vergaderde, is de hele wereld overgegaan en een paar weken na onze lancering hadden we een grote delegatie van het Europees Parlement onder leiding van een van de vicevoorzitters te gast die zich precies wilde laten voorlichten hoe dat allemaal in zijn werk ging. Er waren bij ons Kamerleden die achter de hele manoeuvre vermoedden dat wij als griffie het printwerk van alle stukken stiekem wilden verplaatsen naar de thuis-printer van de leden hetgeen dus heel veel werk zou bezorgen en ook kosten zou verplaatsen. Maar bij ieder digitaal document was er een icoontje waarop het lid maar hoefde te klikken en dan ging er een bericht naar de postkamer van de Eerste Kamer uit met de opdracht dat stuk te printen. En de leden vonden de stukken die ze alsnog graag in papier wilden hebben, aldus op de eerstvolgende vergaderdag in hun postvakje in de Eerste Kamer. Zonder PDC zou ook dit digitale project niet gerealiseerd zijn. Het is mij als (tijdelijk) griffier van de Tweede Kamer niet gelukt de volledige digitalisering van het hele vergadercircuit in één systeem te helpen realiseren, maar het komt er aan!
Op de website van de Eerste Kamer, en ook die van de Tweede Kamer, is van ieder lid een biografisch overzicht te vinden, meer een uitvoerig CV dat de leden zelf volgens een bepaald format hebben aangereikt. Die CV 's hebben de griffies altijd geplaatst, soms na enig overleg over een formulering of over het passen binnen het format. Tegenwoordig worden op zo’n pagina van een lid, ook de verplichte registraties bijgehouden: de nevenfuncties, dat wil zeggen de functies die naast het Kamerlidmaatschap worden vervuld, andere bijzondere belangen, ontvangen geschenken en ontvangen reizen. Op een gegeven moment kwam in de Eerste Kamer de vraag aan de orde of de Kamer door moest gaan met het plaatsen van deze biografieën voor leden die de Kamer hadden verlaten. En daarbij werd natuurlijk ook onder ogen gezien dat PDC op de website parlement.com zeer nauwkeurige en uitgebalanceerde, en ook uitvoeriger, biografieën van alle leden en alle oud leden had staan. We hebben toen overleg gevoerd met PDC hoe dit biografieënbeheer van de Eerste Kamer zich moest verhouden met dat van PDC, en aan de kant van de Eerste Kamer is toen besloten om niet langer CV 's bij te houden van personen die geen lid meer zijn van de Eerste Kamer. Oud-Kamerleden hebben op de website van de Eerste Kamer nog wel altijd een pagina met een foto en de vermelding in welke periode betrokkene Kamerlid is geweest. Wat voor inzicht in de parlementaire staat van dienst van het Kamerlid heel belangrijk is, is dat op deze pagina nog wel altijd alle parlementaire bijdragen van dat Kamerlid te vinden zijn, dus alle inbrengen die bij de plenaire behandeling van wetsvoorstellenzijn geleverd, alle moties die het lid heeft ingediend en alle toezeggingen die het lid in debatten aan de regering heeft weten te ontlokken. Er is sinds een aantal jaren een toezeggingenregister, waarin precies vermeld is wat de regering tijdens het debat aan toezeggingen aan de Kamer heeft gedaan en de griffie houdt ook bij of deze toezeggingen ook nagekomen zijn. Daarnaast is dus voor ieder individueel lid dus precies te vinden welke toezeggingen dat lid van de regering heeft weten te verkrijgen. Dit geheel aan informatie is uiteraard ook weer van belang voor de beschrijvende biografieën van PDC.
De vraag is of de scheiding die destijds is aangebracht tussen wat de Kamers zelf publiceren aan biografieën van leden en wat een op enige afstand van het parlement staand instituut aan taken verricht op biografisch gebied, nog steeds terecht is. Ik denk dat dat nog altijd een goede taakafbakening is. De griffie van het parlement heeft primair de taak het zittende parlement te ondersteunen. Oog voor historie en voor historische ontwikkelingen is daarbij altijd belangrijk, maar de griffie is niet een wetenschappelijk historisch instituut. Er vindt neutrale verslaggeving plaats en neutrale berichtgeving van wat er gebeurt, en de verslagen en berichten van gisteren staan vandaag al ter beschikking van de samenleving, en dus ook van de journalistiek en de wetenschap. De websites van de Eerste en Tweede Kamer vormen, doordat alles digitaal behouden kan worden, een onmetelijke kenbron van wat er parlementair in ons land gebeurt. Maar op het vlak van analyse en interpretatie moet het parlement grenzen stellen aan wat het in eigen beheer uitvoert. Ik ben dus altijd heel blij geweest met de aanpalende instituties, zoals PDC, het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, het Instituut voor Rechtsstaat en Democratie Pro Demos, het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen en de laatste 10 jaar het Montesquieu Instituut die zich dagelijks met taken bezighouden die voor de samenleving en ook voor het parlement belangrijk en nuttig zijn.
Ontegenzeggelijk zouden een aantal van die taken ook onder de vleugels van het parlement, meer speciaal de ambtelijke organisatie van het parlement verricht kunnen worden. Als er mensen en middelen beschikbaar zijn, kunnen de taken zeer breed uitgedijd worden, en dat kan, als erop is ingezet, zeker professioneel en neutraal. Met name wat Pro Demos doet om burgers, in het bijzonder de jeugd, met de politiek en het parlement vertrouwd te maken, gebeurt in andere landen zeker onder de vlag van het parlement zelf. En hoe zit het met de biografieën? Ik ben het zeer snel nagegaan. Iets van de splitsing die wij kennen, is bij de grote buurparlementen in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk ook terug te vinden, al worden soms op meerdere plaatsen biografieën bijgehouden.
In Duitsland worden de actuele en officiële biografische gegevens bijgehouden door de Deutsche Bundestag en Bundesrat zelf, in samenwerking met het Parlamentsarchiv. Voor historisch onderzoek beheert het Bundesarchiv de dossiers en biografische gegevens van voormalige leden van de Bondsdag, de Bondsraad en leden van de federale regering. Voor historische en wetenschappelijke doeleinden wordt dit aangevuld door publicaties van instellingen als de Stiftung Wissenschaft und Politik (SWP) in Berlijn.
In het Verenigd Koninkrijk is de situatie vergelijkbaar met Duitsland: er zijn parlementaire diensten die actuele biografieën beheren, en daarnaast wetenschappelijke/historische instellingen die biografische gegevens bewerken en ontsluiten.
Heel belangrijk is daarnaast de onafhankelijke History of Parliament Trust. Dit is dé wetenschappelijke instelling die systematisch biografieën van alle parlementsleden sinds de late middeleeuwen onderzoekt en publiceert. Het project loopt al decennia en geldt als de standaardbron voor biografisch onderzoek naar Britse parlementariërs. Deze instelling wordt door het parlement gefinancierd.
In Frankrijk houden de Assemblée nationale en de Sénat zelf de officiële biografieën van hun leden bij en publiceren die op hun websites. Daarnaast kent de Assemblee de Dictionnaire des députés français, een wetenschappelijk project onder verantwoordelijkheid van de Assemblée nationale uitgevoerd door historici, waarin alle parlementsleden sinds de Revolutie (1789) zijn opgenomen. Daarnaast is er het Centre de recherches politiques de Sciences Po (CEVIPOF), het onderzoekscentrum dat veel gebruikt wordt voor politieke biografieën en prosopografisch onderzoek (profielen van parlementariërs en ministers), en het Institut d’histoire du temps présent (IHTP), CNRS) dat zich richt op eigentijdse politieke geschiedenis en bijdragen levert aan biografische en prosopografische studies over politici sinds de 20e eeuw.
Ik ben voor Nederland voor een bloeiende keten zelfstandige wetenschappelijke instituten rond het parlement waar studies over politiek en parlement tot stand komen, en ook biografische gegevens van politici en sleutelfiguren in ons staatsbestel worden bijgehouden. Er is reden tot weemoed over en dankbaarheid aan het Parlementair Documentatie Centrum voor wat het de laatste 50 jaar voor samenleving en parlement heeft betekend. Dat geldt vandaag in het bijzonder aan Liesbeth, Bert en Aalt Willem, met warme herinnering aan Nicola. Ik wens het Montesquieu Instituut, met wat het al deed en nu heeft overgenomen van PDC, een zeer zonnige, en dus ook existentieel veilige toekomst toe, in het belang van de parlementaire democratie in Nederland.
Om bij een groter publiek belangstelling te wekken voor de werking van de parlementaire democratie, nam Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst in 1952 het initiatief om een tentoonstelling te organiseren over de geschiedenis van de Staten-Generaal. Een bijpassende film, vertoond in bioscoopzalen door het hele land, moest duidelijk maken dat het parlement er was om zijn oor te luister te leggen ‘aan het hart van het volk’.
Niet dat men destijds wilde uitdragen dat de burger meer direct betrokken moest worden. Naar de bevoogdende democratieopvatting van de jaren 50 ging het erom bij ‘Jan Kiezer en Johanna Kiezeres’ de kennis over het parlement te vergroten, en daarmee het respect. ‘De Kamer kennen, betekent tevens: de Kamer hoogachten’, was Kortenhorsts overtuiging.
Kortenhorst was de eerste Voorzitter die zich veel moeite getroostte om de betekenis van het parlement voor de Nederlandse democratie over te brengen, aangejaagd door de wrede ervaringen met de nazi’s en gealarmeerd door de autoritaire aspiraties van de Russische communisten.
Kortenhorst zag hier een taak voor de héle Kamer. Vooruitkijkend naar de verkiezingen van 1952 sprak hij de hoop en verwachting uit de Kamer ‘het gezag van de Volksvertegenwoordiging hoog zal houden door toewijding, stijl, zakelijkheid en een hoog besef omtrent de grote betekenis van de parlementaire democratie in deze ontredderde wereld’.
Ik geloof niet, dat ik het Bosma zo heb horen zeggen, in de Algemene Beschouwingen afgelopen week.
Dit laat onverlet dat Kamervoorzitters over het algemeen de betekenis van hun instituut graag uitdragen, en de geschiedenis daarvan een warm hart toedragen.
Er is dan ook veel te zeggen over het maatschappelijk belang van betrouwbare informatie over het functioneren van de parlementaire democratie, in heden en verleden. We komen daar vandaag ongetwijfeld nog verder over te spreken.
Voor nu richt ik mij graag op het wetenschappelijke belang van zulk soort informatie. Dat zal ik doen door iets te zeggen over de staat van de parlementaire en politieke wetenschapsbeoefening, en de wijze waarop het biografisch archief hierin een rol speelt.
Laat ik beginnen met drie simpele vaststellingen:
-
1.Elk wetenschappelijk werk dat de afgelopen 50 jaar over het Nederlandse parlement is geschreven, is schatplichtig aan het biografisch archief van het PDC. Het is ook goed dit even in een internationaal perspectief te plaatsen – Geert Jan Hamilton deed dit zojuist ook al:
-
2.De online informatievoorziening over de Nederlandse parlementaire democratie is uniek in de wereld. De kwalitatieve rijkdom van het biografisch archief steekt met kop en schouders uit boven de beperkte biografische overzichten uit andere landen. Van meer dan 5000 politici op landelijk niveau zijn in de loop der jaren zowel kwantificeerbare als kwalitatieve gegevens over politiek handelen en persoonlijke achtergrond bijeengebracht.
Deze combinatie maakt parlement.com, sinds twee jaar ondergebracht bij het Montesquieu Instituut, van onschatbare waarde voor de wetenschappelijke bestudering van politiek en parlement.
-
3.Politieke wetenschappen hebben dan ook per definitie behoefte aan betrouwbare biografische informatie, en aan grondig verzamelde gegevens over de werkzaamheid van parlement.
Wat die belangstelling van wetenschappers voor de Nederlandse politiek betreft: die gaat wel in conjuncturen. Sinds 2002, toen bleek dat ook een (in politicologische vaktaal) een geconsolideerde consensusdemocratie op zijn grondvesten kon schudden, hebben we te maken met hoogconjunctuur.
Nederland werd ineens een razend interessante casus voor onderzoek naar populisme, polarisatie, partijpolitieke verschuivingen, parlementaire omgangsvormen en procedures, inhoud en kwaliteit van het parlementaire werk, enzovoorts – kortom naar een consensusmodel onder druk. Deze onderzoeksinteresse liep deels parallel met de opkomst van betere computationele technieken om grootschalig data te analyseren – een ontwikkeling die met AI weer een nieuwe impuls heeft gekregen. Zo is met Tom Louwerse, Simon Otjes, Cynthia van Vonno en anderen in Leiden weer een nieuwe generatie politicologen opgestaan die kunnen toveren met parliamentary data – en de oorspronkelijke inzet van het PDC eer aan doen.
Naast het politicologische en bestuurskundige onderzoek, heeft ook de studie van het politiek staatsrecht en de geschiedenis van politiek en democratie de afgelopen decennia aan relevantie gewonnen. En daarmee ook het bijeenbrengen van empirische materiaal.
En de toekomst?
De ingrijpende ontwikkelingen die zich op dit moment binnen en tussen de instituties voordoen, leveren elke week wel een nieuw vraagstuk op. Eén dwaas kan meer vragen oproepen dan tien wijzen kunnen beantwoorden, lijkt het wel. Over parlementair gedrag, over de verhoudingen tussen de staatsinstellingen, over constitutionele normen, over wetgeving en controle, over politiek-ambtelijke verhoudingen, over integriteit van politici... het is evident dat het biografisch archief en de bijbehorende verdiepende informatie over grondwet, parlement en politiek hierbij van fundamenteel belang is.
Bij toekomstig onderzoek naar dit soort vraagstukken zullen big data – grote, onderling verbonden datasets – een nog belangrijkere rol gaan spelen. Onze digitale voorsprong ten spijt, valt op dit terrein ook in Nederland nog wel wat te winnen. Vooral ten aanzien van de toegankelijkheid van – met name oudere – data, de verbinding tussen verschillende datasets, en de controleerbaarheid en de herbruikbaarheid van data. Bij elk nieuw onderzoek zou in de opzet al moeten worden meegenomen hoe de vergaarde gegevens in de toekomst hergebruikt kunnen worden – jaren, decennia of zelfs eeuwen na nu.
We zullen heel snel, vrees ik, ook nog veel scherper moeten worden op data-autonomie. Information is power, en regie op informatie is een manier om macht uit te oefenen. Onmiskenbaar is die regie ook in Nederland politieker aan het worden. Ik ben niet de eerste die erop wijst dat lang niet alle politici even happig zijn op transparantie ten aanzien van hun eigen persoonlijke en professionele levenswandel. Alle reden om nu in te zetten op onafhankelijk beheerde, vrij toegankelijke en goed verifieerbare gegevensverzamelingen.
Misschien wordt het tijd hardop te dromen van een Nationale Databank Nederlandse Democratie: een grootschalige, onderling te verbinden datacollectie. Zo’n databank zou de toekomstbelofte in zich moeten dragen van een integrale analyse van de gedragingen, overtuigingen en uitingen van álle deelnemers aan de Nederlandse democratie – van politieke partijen, van politieke ambtsdragers én van kiezers. Ongetwijfeld stuit zo’n plan op een hoop praktische problemen. Toch zou ik het durven ambiëren, niet alleen voor de kwaliteit van de wetenschap maar voor die van de democratie zelf: een duurzame democratie is een democratie gedreven door hoogwaardige kennis.
Daar moest ik ook nog eens aan denken, toen ik afgelopen zaterdag in een Nijmeegse boekhandel een gesprek mocht voeren met journalist en schrijver Bas Heijne, over zijn uitgave van een rede van de Griekse staatsman Perikles (431 v. Chr). In zijn begeleidend essay trekt Bas Heijne deze klassieke rede op indringende wijze door naar onze eigen tijd – misschien las u er in NRC al over.
Heijne haalt daarvoor het werk aan van de Amerikaans historicus en Perikles-kenner Donald Kagan. Al in 1991 (!) legt deze Kagan de vinger op onze zere plek. Hij stelt: Democratie is geen business as usual, geen bestuurlijk-technocratische aangelegenheid, maar heeft doorleefd democratisch leiderschap en elan nodig – zoals Perikles dat etaleerde. Maar helaas (citeer) : „De hedendaagse pleitbezorgers van de democratie lijken niet in staat de intellectuele en spirituele ondersteuning te geven die nodig is, aangezien ze de basisprincipes uit het oog zijn verloren.”
Wie echter met één vinger naar de politiek wijst, wijst ook met vier vingers naar zichzelf, aldus Heijne. Perikles houdt ons voor dat de democratie, wil ze overleven, een werkelijke inzet van burgers nodig heeft. Maar vooral: dat geloof in democratie geen lauwe en bedaagde aangelegenheid hoeft te zijn, maar een meeslepende en bindende aansporing voor ons allemaal’ om ons te engageren - gewapend met kennis, voeg ik daaraan toe.